Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 53

1 Voor den orkestmeester. Op de wijze van "De ziekte van". Een kunstig lied van David. (053-2) De dwaas zegt bij zichzelf: Er is geen God. Zij gedragen zich slecht, doen afschuwelijke dingen; er is niemand, die goed handelt.

2 (053-3) God blikt uit den hemel neder op de mensenkinderen om te zien of er een verstandige is, een die naar God vraagt.

3 (053-4) Allen zijn afgedoold, tegader verdorven; niemand is er die goed handelt, neen niemand.

4 (053-5) Hebben dan die euveldoeners geen kennis, zij, die mijn volk opeten zoals men brood opeet, die God niet aanroepen?

5 (053-6) Daar overmeestert hen de schrik; zonderdat er verschrikking is, want God heeft der goddelozen beenderen verstrooid; zij zijn te schande geworden, want God heeft hen versmaad.

6 (053-7) Och of uit Sion Israels redding daagde! Wanneer God het lot zijns volks wendt, zal Jakob juichen, Israel zich verheugen.