Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 71

1 Tot u, Heer, neem ik de toevlucht; laat mij niet beschaamd worden voor eeuwig.

2 Bevrijd mij door uw gerechtigheid en geef mij uitkomst; neig uw oor tot mij en red mij,

3 wees mij tot burg op een rots, tot een bergveste om mij te redden; want gij zijt mijn rotskloof, mijn veste.

4 Mijn God, red mij uit des bozen hand, uit de vuist van den onrechtpleger en tiran.

5 Want gij zijt mijn hoop, Heere God, mijn toevlucht van der jeugd af.

6 U was ik toevertrouwd van de geboorte her, van den moederschoot af zijt gij mijn weldoener; u geldt steeds mijn loflied.

7 Voor velen ben ik als een toonbeeld geworden; maar gij zijt mijn sterke toevlucht.

8 Mijn mond is vol van uw lof, den gansen dag vol van uw heerlijkheid.

9 Verwerp mij niet ten tijde des ouderdoms, verlaat mij niet wanneer mijn kracht vervalt.

10 Want mijn vijanden leggen mij lagen, zij die loeren op mijn leven beraadslagen samen:

11 "God heeft hem verlaten, vervolgt hem; grijpt hem, want er is geen redder".

12 God, wees niet verre van mij, mijn God, spoed u mij ter hulpe.

13 Dat beschaamd en te schande worden zij die het op mijn leven gemunt hebben, dat in hoon en smaad gehuld worden zij die mijn onheil zoeken.

14 Maar ik, ik wil volhardend wachten, en al uw lof vermeerderen;

15 mijn mond zal gewagen van uw gerechtigheid, den gansen dag van uw heil; want ik ken er de mate niet van.

16 Ik kom vermelden de sterke daden van den Heere God, ik zal roemen uw gerechtigheid, de uwe alleen.

17 God, gij hebt mij onderwezen van der jonkheid af, tot heden verkondig ik uw wonderen.

18 Zelfs tot in ouderdom en grijsheid, o God, verlaat mij niet, totdat ik getuigd heb van uw arm, aan het komende geslacht van uw sterke daden.

19 Uw gerechtigheid, o God, reikt tot den hooge, gij, die grote dingen gedaan hebt, o God, wie is u gelijk?

20 Gij, die mij wel veel noden en rampen hebt doen zien, maakt mij weer levend, en trekt mij op uit de oceanen.

21 Wil mij nog meer verhoogen en wederom mij troosten.

22 Dan wil ook ik u prijzen onder de volkeren, Heer, prijzen met citerspel uw trouw, mijn God; ik zal bij de luit u, Heilige Israels, psalmen zingen.

23 Jubelen zullen mijn lippen, als ik u loof met stem en snaren; u loven zal ik, ik, dien gij hebt verlost.

24 Ook zal mijn tong den gansen dag van uw gerechtigheid spreken; want beschaamd en schaamrood staan zij die mijn onheil zoeken.