Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Psalmen 86

1 Een gebed van David. Neig, Heer, uw oor en antwoord mij; want ellendig ben ik en arm;

2 behoed mijn leven, want ik ben vroom; red gij, mijn God, uw dienaar, hem die op u vertrouwt.

3 Ontferm u mijner, Heer; want tot u roep ik al den dag.

4 Maak uw dienaar zielsverheugd; want naar u, Heer, gaat mijn zielsverlangen uit.

5 Gij toch, Heer, zijt goed en vergevensgezind, groot in goedertierenheid voor alwie u aanroepen.

6 Leen, Heer, het oor aan mijn gebed, en luister naar mijn smekingen.

7 Ten dage mijner benauwdheid roep ik u aan; want gij zult mij antwoorden.

8 Uws gelijke is er niet onder de goden, Heer, en niets evenaart uw werken.

9 Alle volken die gij gemaakt hebt zullen zich voor u komen nederwerpen, Heer, en uw naam verheerlijken.

10 Want gij zijt groot en doet wonderen; gij zijt God, gij alleen.

11 Wijs mij, Heer, uw weg; dan zal ik wandelen in uw waarheid; vereenig al de krachten mijns harten tot de vrees van uw naam.

12 Ik zal u loven, Heer, mijn God, met gans mijn hart, en uw naam eren tot in eeuwigheid;

13 want uw goedertierenheid jegens mij is groot: gij redt mijn leven uit het schimmenrijk daarbeneden.

14 O God, overmoedigen zijn tegen mij opgetreden, een schaar van geweldenaars staat mij naar het leven, zij houden u niet voor ogen.

15 Maar gij, Heer, zijt een barmhartig en ontfermend God, lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw.

16 Wend u tot mij en ontferm u mijner, geef uw sterkte aan uw dienaar, en red den zoon uwer dienstmaagd.

17 Doe aan mij een teken ten goede; opdat mijn haters tot hun beschaming zien dat, gij, Heer, mij helpt en vertroost.