Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Exodus 26

1 Den tabernakel zult gij maken uit tien banen getweernd katoen, violet, purper en karmijn, waarin kunstig cherubs geweven zijn.

2 Elke baan moet acht en twintig el lang en vier el breed zijn; alle moeten dezelfde afmetingen hebben.

3 Zij moeten vijf aan vijf aan elkander gehecht zijn.

4 Maak dan violetkleurige lissen aan den zoom van het ene en aan dien van het andere, het achterste kleed, ter plaatse waar zij aan elkander moeten verbonden worden.

5 Vijftig lissen moet gij aan het ene kleed maken, en vijftig aan het uiteinde van het andere, ter plaatse waar zij aan elkander moeten verbonden worden, vlak tegenover elkander.

6 Maak ook vijftig gouden haken en hecht de twee kleden met die haken aaneen. Zo zal de tabernakel een geheel zijn.

7 Maak ook geitenharen banen voor een tent over den tabernakel, elf in getal.

8 Elke baan moet dertig el lang en vier el breed zijn; alle elf moeten dezelfde afmetingen hebben.

9 Vijf dezer banen zult gij aan elkander hechten, en ook de zes overige. De zesde moet gij aan de voorzijde der tent dubbel vouwen.

10 Maak ook vijftig lissen aan den zoom van beide kleden, van het achterste en van het andere, ter plaatse waar zij aan elkander moeten verbonden worden.

11 Maak ook vijftig koperen haken, steek die haken in de lissen en voeg de tent samen. Zo zal zij een geheel zijn.

12 Het gedeelte dat aan de kleden der tent overschiet, de helft van de overschietende baan, moet overhangen aan den achterkant van den tabernakel;

13 en de el die de kleden der tent aan weerszijden langer zijn zal aan de beide zijwanden van den tabernakel overhangen, om hem te bedekken.

14 Dan zult gij nog een dekkleed voor de tent maken, van roodgeverfde ramshuiden, en een van marokijn, daaroverheen.

15 Maak ook de stijlen voor den tabernakel, van acaciahout,

16 overeindstaande; tien el moet elke stijl hoog zijn, anderhalve el breed.

17 Elk moet twee pinnen hebben, met elkander verbonden. Zo moet gij voor alle stijlen van den tabernakel doen.

18 Maak twintig van die stijlen van den tabernakel, aan den zuidelijken kant,

19 en veertig zilveren voetstukken zult gij maken onder die twintig stijlen, twee onder elken stijl, voor zijn twee pinnen.

20 En voor den anderen wand van den tabernakel aan den noordkant, ook twintig stijlen,

21 met hun veertig voetstukken, twee onder elken stijl.

22 Ook voor den achterwand van den tabernakel, aan de westzijde, zult gij zes stijlen maken.

23 En twee stijlen zult gij maken tot hoekstukken van den tabernakel, aan den achterwand.

24 Zij zullen gelijk zijn van onderen, en desgelijks van boven, tot den eersten ring. Zo zal het zijn voor die twee; de beide hoekstukken zullen zij uitmaken.

25 Dus zullen er acht stijlen zijn, met hun zilveren voetstukken: zestien voetstukken, twee onder elken stijl.

26 Maak ook sluitbomen van acaciahout, vijf voor de stijlen van den enen zijwand van den tabernakel,

27 vijf voor die van den tweeden zijwand, en vijf voor die van den achterwand van den tabernakel, aan de westzijde.

28 De middelste sluitboom moet in het midden der stijlen van het ene tot het andere einde lopen.

29 De stijlen zult gij met goud beslaan, en de ringen aan die stijlen, die waardoor de bomen moeten lopen, zult gij van goud maken, en deze bomen zult gij met goud beslaan.

30 Dan zult gij den tabernakel opzetten, gelijk hij behoort te zijn, naar het model dat u op den berg zal getoond zijn.

31 Maak ook een voorhangsel van violet, purper, karmijn en getweernd katoen, waarin kunstig cherubs geweven zijn,

32 en hang dat aan vier pilaren van acaciahout, met goud beslagen, terwijl hun krammen van goud zijn en zij op zilveren voetstukken staan.

33 Gij zult het voorhangsel dan hangen onder de haken en daar, aan den binnenkant van het voorhangsel, de ark der Geboden brengen; en het voorhangsel zal voor u het heilige van het allerheiligste afscheiden.

34 Ook zult gij het deksel op de ark der Geboden in het allerheiligste leggen.

35 Plaats dan de tafel aan de buitenzijde van het voorhangsel, en den luchter tegenover de tafel aan den zuidwand van den tabernakel, terwijl gij de tafel aan den noordwand moet zetten.

36 Maak ook een tapijt voor den ingang der tent, van violet, purper, karmijn en getweernd katoen, bont werk.

37 En voor dat tapijt zult gij vijf pilaren van acaciahout maken, die gij met goud moet beslaan, zoals ook hun haken van goud moeten zijn, en waarvoor gij vijf koperen voetstukken zult gieten.