Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Exodus 28

1 Doe gij uw broeder Aaron met zijn zonen uit het midden der Israelieten tot u naderen, opdat zij mij tot priesters zijn: Aaron en zijn zonen, Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.

2 Maak ook voor uw broeder Aaron heilige klederen, tot heerlijkheid en luister.

3 Spreek gij tot alle kunstvaardigen die ik met den geest van wijsheid vervuld heb, dat zij de klederen van Aaron maken, om hem te heiligen, dat hij mij ten priester zij.

4 Dit zijn de klederen die zij moeten maken: een borsttas, een schouderkleed, een mantel, een geribd onderkleed, een mijter en een gordel. Zij moeten heilige klederen maken voor uw broeder Aaron en zijn zonen, dat zij mij tot priesters zijn.

5 Daartoe moeten zij nemen het goud, violet, purper, karmijn en katoen.

6 Zij zullen het schouderkleed maken van goud, violet, purper, karmijn en getweernd katoen: een kunstig werk.

7 Het moet twee schouderstukken hebben, die het bijeenhouden en aan de beide uiteinden gehecht worden.

8 En die band die er aan is, om het aan het lichaam te sluiten, zal met het schouderkleed van dezelfde stof en uit een stuk zijn: van goud, violet, purper, karmijn en getweernd katoen.

9 Neem dan twee onyxen en snijd daarin de namen van Israels zonen,

10 zes op den enen en de overige zes op den anderen steen, naar hun ouderdom.

11 Als graveurswerk, zoals men een zegel snijdt, zult gij in de twee stenen de namen van Israels zonen snijden en ze vatten in gouden rol zetten.

12 Plaats die twee stenen op de schouderstukken van het schouderkleed, als gedachtenissteenen voor Israels zonen, en Aaron zal hun namen dragen voor des Heeren aangezicht op zijn beide schouders, tot een gedachtenis.

13 Maak ook gouden rozetten,

14 en twee ketenen van zuiver goud; ineengedraaid zult gij ze maken, als koorden; en zet die als koord gevlochten ketenen op de rozetten.

15 Maak ook de borsttas der godspraak van even kunstig werk als het schouderkleed: van goud, violet, purper, karmijn en getweernd katoen zult gij haar maken.

16 Zij moet vierkant en dubbel zijn, een span lang en breed.

17 Bezet haar met stenen, in vier rijen; op de eerste rij een carneool, een topaas en een smaragd;

18 op de tweede een karbonkel, een saffier en een jaspis;

19 op de derde een opaal, een agaat en een amethist;

20 op de vierde een chrysoliet, een onyx en een sardonix. In goud zullen zij gevat zijn, wanneer zij worden opgezet.

21 Deze stenen zullen naar de namen van Israels zonen zijn, twaalf in getal, naar hun namen; als het snijwerk van een zegel zullen zij bewerkt zijn, op elken steen een van de namen der twaalf stammen.

22 Maak ook bij de borsttas ketenen van tot koorden ineengedraaid werk, van zuiver goud.

23 Maak ook bij de borsttas twee gouden ringen, en zet die twee gouden ringen aan de beide uiteinden der borsttas,

24 en zet de twee gouden koorden aan de twee ringen, aan de uiteinden der borsttas.

25 En de beide uiteinden van beide koorden zult gij zetten op de twee rozetten en ze hechten aan de twee schouderstukken van het schouderkleed, aan de voorzijde.

26 Maak ook twee gouden ringen en zet die op de beide uiteinden der borsttas, op haar rand die tegenover het schouderkleed, aan de binnenzijde, is.

27 Maak ook twee gouden ringen en zet die op de twee schouderstukken van het schouderkleed, aan de benedenvoorzijde, bij zijn verbinding boven den band waarmede het schouderkleed aan het lichaam sluit.

28 En men zal de borsttas vasthechten van haar ringen tot die van het schouderkleed, met een violetkleurig snoer; opdat zij blijve hangen op den band van het schouderkleed en de borsttas niet afschuive van het schouderkleed.

29 Zo zal Aaron de namen van Israels zonen aan de borsttas der godspraak op zijn hart dragen wanneer hij de heilige plaats binnentreedt, ter duurzame gedachtenis bij den Heer.

30 Doe ook in de borsttas der godspraak de uriem en tummiem. Zo zullen die op Aarons hart zijn wanneer hij voor den Heer komt, en zal Aaron voortdurend de godspraak voor Israels zonen op zijn hart dragen voor den Heer.

31 Maak ook den mantel van het schouderkleed, geheel violetkleurig;

32 de opening om het hoofd door te steken moet in het midden zijn en aan alle kanten een zoom hebben van weverswerk, evenals de opening van een wapenrok; opdat zij niet inscheure.

33 Maak ook rondom aan den onderrand van den mantel granaatappels van violet, purper, karmijn en getweernd katoen, en daartussenin rondom gouden schelletjes,

34 beurtelings een gouden schelletje en een granaatappel, rondom aan den onderrand van den mantel.

35 En Aaron zal dien dragen wanneer hij dienst doet; zodat hij gehoord wordt wanneer hij in de heilige plaats voor den Heer treedt en haar weder verlaat; opdat hij niet sterve.

36 Maak ook een plaat van zuiver goud en snijd daarin, zoals een zegel gesneden wordt: Heilig aan den Heer.

37 Hecht haar op een violetten snoer en daarmede op den mijter; aan den voorkant van den mijter moet zij zijn.

38 Zo zal zij zijn op het voorhoofd van Aaron, en zal hij dragen de schuld van de heilige zaken die de Israelieten zullen wijden, van al hun heilige geschenken. Voortdurend zal zij op zijn voorhoofd zijn; opdat het hun bij den Heer ten goede kome.

39 Het hemd zult gij van geribd katoen weven; een mijter zult gij van katoen en een gordel van bont werk maken.

40 Ook voor Aarons zonen zult gij hemden maken, benevens gordels en tulbanden, tot heerlijkheid en luister.

41 Gij zult daarmede uw broeder Aaron en nevens hem zijn zonen bekleden, hen zalven, hen hun wijdingsoffer doen brengen en hen heiligen; zo zullen zij mij tot priesters zijn.

42 Maak ook voor hen een linnen heupkleed, om hun schaamte te bedekken; van de lenden tot de dijen zal het reiken.

43 En Aaron en zijn zonen zullen het aanhebben wanneer zij de tent der samenkomst ingaan of het altaar naderen, om in de heilige plaats dienst te doen; opdat zij geen schuld dragen en sterven. Een eeuwige inzetting zal dit voor hem en zijn nazaten zijn.