Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Exodus 30

1 Maak ook een altaar tot het ontsteken van wierook; van acaciahout zult gij het maken,

2 een el lang en breed, vierkant, en twee el hoog; zijn hoornen zullen er een stuk mede uitmaken.

3 Gij zult het met zuiver goud beslaan; den bovenkant, de wanden rondom en de hoornen. Ook zult gij er een gouden krans omheen maken.

4 Maak er ook, onder den krans, aan weerskanten, aan de twee zijden, twee gouden ringen aan; zij zullen dienen om er de stangen in te steken waaraan men het moet dragen.

5 Maak ook die stangen van acaciahout, en besla ze met goud.

6 Plaats dit altaar dan voor het voorhangsel dat de Geboden dekt, waar ik met u zal samenkomen.

7 Op dat outer zal Aaron den offerwierook ontsteken; elken morgen, wanneer hij de lampen in orde maakt zal hij het ontsteken;

8 ook zal Aaron het ontsteken wanneer hij in schemeravond de lampen op den luchter zet; een vast wierookoffer voor des Heeren aangezicht, van geslacht tot geslacht.

9 Gij moogt daarop geen gewonen wierook brengen, noch brand offer of meeloffer, ook er geen plengoffer op uitgieten.

10 En Aaron zal eenmaal 's jaars over de zonden verzoening doen; met het bloed van het verzoeningszondoffer zal hij het eenmaal 's jaars, van geslacht tot geslacht, verzoenen; het is hoogheilig, aan den Heer gewijd.

11 De Heer sprak tot Mozes:

12 Wanneer gij het aantal der Israelieten bij hun monstering opneemt, dan zal, bij hun monstering, ieder een losprijs voor zijn leven aan den Heer geven; opdat geen plaag onder hen zij bij hun monstering.

13 Ieder die op de monsterrol komt zal het volgende geven: de helft van een sikkel, namelijk van een heiligen sikkel, een van twintig geras. Die halve sikkel is een gave voor den Heer.

14 Ieder die op de monsterrol komt, van twintig jaar af en daarboven, moet die gave aan den Heer geven;

15 de rijke zal niet meer, en de behoeftige niet minder dan de helft van een sikkel opbrengen, bij het schenken van die gave aan den Heer tot verzoening van uw zielen.

16 Gij zult het verzoeningsgeld van de Israelieten nemen en het besteden voor den dienst van de tent der samenkomst. Zo zal het dienen om de Israelieten bij den Heer in gedachtenis te houden, om uw zielen te verzoenen.

17 De Heer sprak tot Mozes:

18 Maak ook een koperen bekken met koperen voetstuk, tot wassching; plaats dat tussen de tent uwer samenkomst en het altaar, en doe er water in.

19 Aaron en zijn zonen zullen met water daaruit zich handen en voeten wassen;

20 wanneer zij de tent der samenkomst binnengaan, zullen zij zich met water wassen; opdat zij niet sterven. Of wanneer zij tot het altaar treden om dienst te doen door een vuuroffer voor den Heer te ontsteken,

21 zullen zij zich handen en voeten wassen; opdat zij niet sterven. Dit zal hun een eeuwige inzetting zijn, hun en hun nazaten, van geslacht tot geslacht.

22 De Heer sprak tot Mozes:

23 Neem gij van de edelste specerijen: van fijne mirre vijfhonderd sikkelen, van geurige kaneel half zoveel, tweehonderd vijftig sikkelen, van keurigen kalmus tweehonderd vijftig,

24 van kassie vijfhonderd sikkelen, en wel heilige sikkelen, op een stoop olijfolie.

25 Maak daarvan heilige zalfolie, als een allerkeurigst mengsel van den specerijbereider; heilige zalfolie zal het zijn.

26 Daarmede zult gij zalven de tent der samenkomst en de ark der Geboden,

27 de tafel en al haar gereedschap, den luchter en al zijn gereedschap, benevens het wierookaltaar,

28 het brandofferaltaar met al zijn gereedschap, en het bekken met zijn voetstuk.

29 Zo zult gij ze heiligen, en zij zullen hoogheilig zijn; alwie ze aanraakt wordt gewijd.

30 Ook zult gij Aaron en zijn zonen zalven en hen heiligen; opdat zij mij tot priesters zijn.

31 En tot de Israelieten zult gij zeggen: Dit zal heilige zalfolie voor mij zijn van geslacht tot geslacht.

32 Op het lichaam van een gewoon mens zal zij niet gegoten worden, en naar dit voorschrift zult gij geen andere olie bereiden; zij is heilig; heilig zal zij u wezen.

33 Alwie haars gelijke mengt of daarvan aan een leek geeft zal uit zijn volk uitgeroeid worden.

34 De Heer zeide tot Mozes: Neem geurige kruiden: stacte, nagelen, galbanum--geurige kruiden en fijnen wierook, van elke soort evenveel,

35 en maak daarvan reukwerk, een specerij, een mengsel van den specerijbereider, goed gemengd, rein, iets heiligs.

36 Wrijf een deel daarvan fijn en leg dat voor de Geboden in de tent der samenkomst, waar ik met u samenkomen zal; hoogheilig zal het u zijn.

37 Reukwerk ten eigen gebruike zult gij naar dit voorschrift niet bereiden; iets heiligs voor den Heer zal het u zijn.

38 Alwie dergelijk reukwerk maakt om daaraan te ruiken zal uit zijn volk uitgeroeid worden.