Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Exodus 36

1 En Besaleel en Oholiab, met alle kunstvaardige mannen, wien de Heer wijsheid en doorzicht gegeven heeft, om met kennis van zaken enig deel van het werk aan het heiligdom te verrichten, zullen dat doen naar alwat de Heer bevolen heeft.

2 Nu riep Mozes Besaleel, Oholiab en alle kunstvaardigen, wien de Heer wijsheid in het hart gegeven had, allen die zich opgewekt gevoelden om toe te treden, ten einde het werk tot stand te brengen.

3 En zij namen van voor Mozes mede alle gaven die de Israelieten gebracht hadden voor het werk aan het heiligdom, om het tot stand te brengen. Maar toen men voortging hem morgen aan morgen vrijwillige gaven te brengen,

4 kwamen al de kunstenaars, allen die enig deel van het werk aan het heiligdom verrichtten, ieder van zijn eigen werk waarmede zij bezig waren,

5 en zeiden tot Mozes: Het volk brengt veel meer dan nodig is voor de vervaardiging van het werk dat de Heer bevolen heeft tot stand te brengen.

6 Toen kondigde men, op bevel van Mozes, in het legerkamp af: Laat man noch vrouw meer enig werk doen voor de gave aan het heiligdom! Derhalve hield het volk op geschenken te brengen.

7 Er waren stoffen genoeg om het gehele werk tot stand te brengen; ja, er was over.

8 Toen maakten alle kunstvaardigen onder de werklieden den tabernakel uit tien banen getweernd katoen, violet, purper en karmijn, waarin kunstig cherubs geweven waren.

9 Elke baan was acht en twintig el lang en vier el breed, alle banen hadden dezelfde afmetingen.

10 Hij hechtte die banen, vijf aan vijf, aan elkander,

11 en maakte violetkleurige lissen aan den zoom van het ene en aan dien van het andere, het achterste, kleed, ter plaatse waar zij aan elkander moesten verbonden worden.

12 Vijftig lissen maakte hij aan het ene kleed en vijftig aan het uiteinde van het andere kleed, ter plaatse waar zij aan elkander verbonden werden, vlak tegenover elkander.

13 Ook maakte hij vijftig gouden haken en hechtte met die haken de beide kleden aaneen. Zo werd de tabernakel een geheel.

14 Ook maakte hij geitenharen banen voor een tent over de tabernakel, elf in getal.

15 Elke baan was dertig el lang en vier el breed; alle elf hadden dezelfde afmetingen.

16 Vijf dier banen hechtte hij aan elkander, en ook de zes overige.

17 Hij maakte ook vijftig lissen aan den zoom van beide kleden, van het achterste en van het andere, ter plaatse waar zij aan elkander moesten verbonden worden,

18 en hij maakte vijftig koperen haken, om de tent tot een geheel saam te voegen.

19 Ook maakte hij een dekkleed voor de tent, van roodgeverfde ramshuiden, en een van marokijn, daaroverheen.

20 Ook maakte hij de stijlen voor den tabernakel van acaciahout,

21 overeind, staande; tien el was elke stijl hoog, anderhalve el breed.

22 Elke had twee pinnen, met elkander verbonden. Zo deed hij voor alle stijlen van den tabernakel.

23 Hij maakte twintig van die stijlen voor den tabernakel aan den zuidelijken kant.

24 Ook maakte hij veertig zilveren voetstukken onder die twintig stijlen, twee onder elken stijl, voor zijn twee pinnen.

25 Ook voor den anderen wand van den tabernakel, aan den noordkant, maakte hij twintig stijlen,

26 met hun veertig zilveren voetstukken, twee onder elken stijl.

27 En voor den achterwand van den tabernakel, aan de westzijde, maakte hij zes stijlen;

28 en twee stijlen maakte hij tot hoekstukken van den tabernakel, aan den achterwand.

29 Die waren gelijk van onderen, en desgelijks van boven, tot den eersten ring. Zo deed hij met beide, met de twee hoekstukken.

30 Er waren dus acht stijlen, met hun zilveren voetstukken; zestien voetstukken, twee onder elken stijl.

31 Ook maakte hij sluitbomen van acaciahout, vijf voor de stijlen van den enen zijwand des tabernakels,

32 en vijf voor die van den anderen zijwand des tabernakels, en vijf voor de stijlen des tabernakels aan den achterwand, aan de westzijde.

33 Ook maakte hij den middelsten sluitboom, die in het midden der stijlen van het ene einde tot het andere doorliep.

34 Hij besloeg de stijlen met goud, en de ringen er aan, waardoor de sluitbomen moesten lopen, maakte hij van goud; en hij besloeg de sluitbomen met goud.

35 Ook maakte hij het voorhangsel van violet, purper, karmijn en getweernd katoen, waarin hij kunstig cherubs weefde.

36 Hij maakte er vier pilaren voor van acaciahout, die hij met goud besloeg, met gouden krammen, en goot daarvoor vier zilveren voetstukken.

37 Ook maakte hij een tapijt voor den ingang der tent van violet, purper, karmijn en getweernd katoen, bont werk,

38 ook de vijf pilaren van dat tapijt met hun krammen, en hij besloeg hun toppen en banden met goud, terwijl hun vijf voetstukken van koper waren.