Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Spreuken 19

1 Gelukkiger een arme wiens wandel deugdzaam is dan een verdraaide van lippen die een dwaas is.

2 Zonder kennis deugt zelfs ijver niet, wie te haastig loopt doet een mistred.

3 Eens mensen eigen zotheid bederft zijn weg, maar op den Heer is zijn hart vergramd.

4 Welstand brengt veel vrienden aan, maar de geringe--weg gaat zijn vriend.

5 Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast ontkomt niet.

6 Velen zoeken den aanzienlijke gunstig te stemmen, en wie geschenken geeft heeft elk tot vriend.

7 Geen van de broeders des armen houdt van hem, hoeveel te meer trekken zijn vrienden zich van hem terug!

8 Wie verstand verwerft heeft zijn leven lief, wie doorzicht bewaart zal geluk vinden.

9 Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast komt om.

10 Den dwaas past de weelde niet, hoeveel te minder past het een knecht over vorsten te heersen!

11 Eens mensen gezond verstand maakt hem lankmoedig, en het siert hem een misslag door de vingers te zien.

12 Als het gegrom van een leeuw is des konings gramschap, maar als dauw op het kruid is zijn welbehagen.

13 Een dwaze zoon is een ongeluk voor zijn vader, en het gekijf ener vrouw is als een gestadig druppelend lek.

14 Huis en vermogen zijn een voorvaderlijk erfdeel, maar van den Heer komt een verstandige vrouw.

15 Luiheid doet in diepen slaap vallen, en de trage moet honger lijden.

16 Wie het gebod houdt behoudt zichzelf, wie niet past op zijn wandel zal sterven.

17 Wie zich ontfermt over een behoeftige leent aan den Heer, die hem zijn daad vergelden zal.

18 Tuchtig uw zoon, want er is hoop, maar laat u niet vervoeren tot drift.

19 Een doldriftige moet boeten; want komt gij tussenbeide, dan maakt gij het nog erger.

20 Hoor naar raad en neem tucht aan; opdat gij later wijs moogt worden.

21 Talrijk zijn de plannen in des mensen hart, maar de raadslag van den Heer, die komt tot stand.

22 Gewin voor een mens is zijn liefdebetoon, maar beter arm dan een bedrieger.

23 De vreze voor den Heer is ten leven: verzadigd overnacht men, niet door rampspoed bezocht.

24 Zelfs al heeft de luiaard zijn hand in den schotel gestoken, hij brengt ze niet terug naar zijn mond.

25 Slaat gij den spotter, de onervarene leert er uit, maar wijst gij den verstandige terecht, hij doet er kennis door op.

26 Wie zijn vader mishandelt, zijn moeder wegjaagt is een zoon die schimp en schande aanbrengt.

27 Houd op, mijn zoon, terechtwijzing aan te horen en dan af te dolen van verstandige woorden.

28 Een deugniet, die getuigenis aflegt, spot met de rechtspraak, en der bozen mond zwelgt onrecht in.

29 Voor de spotters liggen straffen gereed, en slagen voor den rug der dwazen.