Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Spreuken 23

1 Zit gij met een heerscher aan tafel, let dan goed op hem dien gij voor u hebt,

2 en zet een mes op uw keel, indien gij iemand van goeden eetlust zijt;

3 wees niet begerig naar zijn lekkernijen; want zij zijn een bedrieglijke spijs.

4 Tob u niet af om rijk te worden; laat af van daaraan uw doorzicht te besteden.

5 Zoudt gij uw ogen daarheen doen vliegen? Maar weg is het! Want het maakt zich vleugels, zoals een arend die naar den hemel vliegt.

6 Eet niet aan de tafel van een die wangunstig is en wees niet begerig naar zijn lekkernijen;

7 want hij is als iemand die bij zichzelf uitrekent; eet en drink, zegt hij tot u, maar zijn hart is u niet welgezind.

8 De bete die gij gegeten hebt zult gij uitspuwen, en uw vriendelijke woorden hebt gij verspild.

9 Spreek niet ten aanhoren van een dwaas; want hij minacht uw verstandige taal.

10 Verleg de oude grenzen niet, en kom niet op den akker van wezen;

11 want hun losser is sterk, hij zal het tegen u voor hen opnemen.

12 Neig uw hart naar terechtwijzing, en uw oor tot verstandige woorden.

13 Onthoud een knaap terechtwijzing niet, als gij hem stokslagen geeft, zal hij niet sterven;

14 gij geeft hem wel stokslagen, maar redt hem van het dodenrijk.

15 Mijn zoon, indien uw hart wijs is, verblijdt zich ook mijn hart;

16 mijn nieren zijn uitgelaten van vreugd, wanneer uw lippen het rechte zeggen.

17 Uw hart zij niet naijverig op de zondaren, maar veeleer altijd ijverig voor de vreze voor den Heer;

18 want geeft gij acht op haar, dan is er een toekomst voor u, en zal uw hoop blijken niet ijdel te zijn.

19 Hoor gij, mijn zoon, en word wijs, en doe uw hart den rechten weg betreden.

20 Houd u niet op onder de wijnzuipers, onder hen die bij vleesmalen brassen;

21 want een drinker en brasser wordt arm, en de slaperigheid doet in lompen gekleed gaan.

22 Hoor naar uw vader, naar hem die u verwekt heeft, en minacht uw moeder niet, wanneer zij oud is geworden.

23 Koop waarheid en verkoop haar niet, wijsheid, terechtwijzing en doorzicht.

24 Grote vreugd heeft de vader van een rechtschapene, die een wijze tot zoon heeft verblijdt zich over hem.

25 Verblijden zich uw vader en uw moeder, verheuge zich zij die u gebaard heeft!

26 Geef mij uw hart, mijn zoon, en dat uw ogen welgevallen hebben in mijn wegen;

27 want een lichtekooi is een diepe groeve, een boeleerster een enge put;

28 zij zit op de loer in de poort en vermeerdert de trouwelozen onder de mensen.

29 Bij wien is Ach? bij wien Wee? bij wien gekijf? bij wien geklaag? bij wien zijn wonden zonder reden? bij wien doffe ogen?

30 Bij hen die nog laat bij den wijn zitten, die naar binnen gaan om het mengsel te keuren.

31 Zie er niet naar, hoe de wijn fonkelt, hoe hij krinkelt in den beker, hoe hij zacht naar binnen gaat.

32 Ten slotte bijt hij als een slang, vergiftigt als een adder:

33 uw ogen zien vreemde dingen, uw hart spreekt allerlei verkeerdheid uit,

34 en gij gelijkt iemand die diep in de zee ligt, iemand die ligt op de punt ener ra.

35 "Zij hebben mij geslagen--ik heb er niets van gevoeld; zij hebben mij gebeukt--ik heb het niet gemerkt. Wanneer word ik wakker? Dan ga ik er weer op uit!"