Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Spreuken 28

1 Zonderdat er een vervolger is vlucht de boze, maar de rechtschapene voelt zich veilig als een leeuw.

2 Door de misdrijven van het land krijgt het veel heerschers, maar waar verstandige mensen zijn heeft het recht een lang leven.

3 Een hoofd dat de geringen verdrukt--een regen die wegspoelt, geen brood brengt.

4 Wetverzakers prijzen den boze, wetbetrachters verontrusten zich over hem.

5 Slechte mensen verstaan het recht niet, maar zij die den Heer zoeken verstaan alles.

6 Gelukkiger een arme wiens wandel deugdzaam is dan een verdraaide van wandel, al is hij rijk.

7 Wie op de wet achtgeeft is een verstandig zoon, maar wie met brassers verkeert maakt zijn vader te schande.

8 Wie zijn vermogen vermeerdert door rente of woeker, verzamelt ten bate van een die zich ontfermt over behoeftigen.

9 Wie zijn oor afwendt van het horen naar de wet, zelfs zijn gebed is iets afschuwelijks.

10 Wie braven op een slechten weg leidt valt in zijn eigen kuil, maar deugdzamen zullen geluk erlangen.

11 Een rijk man is wijs in eigen oog, maar een verstandige behoeftige beoordeelt hem.

12 Juichen de rechtschapenen, dan is de luister groot; maar bij het opstaan der bozen zijn de mensen zoek.

13 Wie zijn misdrijven verbergt zal geen voorspoed hebben, maar wie ze belijdt en laat varen vindt erbarmen.

14 Gelukkig de mens die altijd angstvallig is, maar wie zijn hart verhardt valt in het ongeluk.

15 Een brullende leeuw en een dorstige beer--een boze heerscher over een behoeftig volk.

16 Een vorst zonder verstand maakt zich aan veel afpersingen schuldig, maar wie onrechtmatig gewin haat leeft lang.

17 Een man door een bloedschuld gedrukt vlucht hij naar de groeve--men houde hem niet vast!

18 Wie deugdzaam wandelt wordt gered, maar wie verdraaid is van wandel valt in een kuil.

19 Wie zijn land bebouwt wordt met brood verzadigd; wie onnutte dingen najaagt wordt verzadigd met armoede.

20 Een eerlijk man heeft veel zegen, maar wie spoedig rijk wil worden blijft niet ongestraft.

21 Partijdigheid is niet goed; voor een stuk brood kan iemand een misdrijf begaan.

22 Een man boos van oog grijpt gejaagd naar rijkdom, en hij weet niet dat gebrek over hem komen zal.

23 Wie een mens terechtwijst zal later dank oogsten, meer dan een die met een gladde tong spreekt.

24 Wie vader of moeder berooft, denkende: Er steekt geen kwaad in! is een gezel van den verderver.

25 De begerige stookt twist, maar wie op den Heer vertrouwt heeft volop genot.

26 Wie op zijn eigen hart vertrouwt, die is een dwaas, maar wie in wijsheid wandelt, die zal ontkomen.

27 Wie aan den arme geeft zal geen gebrek lijden, maar wie zijn ogen voor hem sluit wordt bitter vervloekt.

28 Als de bozen opstaan, schuilen de mensen weg, en komen zij om, dan worden de rechtschapenen talrijk.