Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Spreuken 31

1 Woorden van Lemuel, den koning van Massa, hem door zijn moeder ingeprent.

2 Wat, mijn zoon, zal ik u zeggen? ja wat? zoon van mijn schoot, ja wat? zoon mijner geloften.

3 Geef aan de vrouwen uw kracht niet, uw omgang niet aan haar die koningen in het verderf storten.

4 Aan koningen, Lemuel, aan koningen past het niet wijn, noch aan vorsten sterken drank te drinken;

5 opdat hij niet al drinkende vergete wat ingesteld is en het recht van alle ellendigen verdraaie.

6 Geeft sterken drank aan den verongelukte, wijn aan hen die zielsbedroefd zijn:

7 hij vergete al drinkende zijn armoede, en gedenke zijn zorgen niet langer.

8 Open uw mond ten bate van den stomme, voor de belangen van allen die wegkwijnen;

9 open uw mond, vonnis rechtvaardig, verschaf recht aan den ellendige en arme.

10 Een degelijke vrouw, wie vindt haar? Hoger dan koralen is haar waardij.

11 Op haar vertrouwt het hart van haar echtgenoot, een gewin zal hij niet derven;

12 zij doet hem goed en geen kwaad, al haar levensdagen.

13 Zij ziet naar wol en vlas om, en werkt met lustige handen.

14 Zij is als handelsschepen: van verre haalt zij haar brood.

15 Zij staat op als het nog nacht is, en geeft spijs aan haar huis, aan haar dienstboden wat elk toekomt.

16 Zij denkt over een akker en koopt dien, uit hetgeen haar handen verdienen plant zij een wijngaard.

17 Met kracht omgordt zij haar lenden, en zij stevigt haar armen.

18 Zij bemerkt dat haar winst ruim is, des nachts gaat haar licht niet uit.

19 Zij slaat haar handen aan het spinrokken, haar palmen houden de spoel vast.

20 Haar palmen strekt zij naar den behoeftige uit, haar handen reikt zij den arme.

21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want geheel haar gezin is in scharlaken gekleed.

22 Spreien vervaardigt zij voor zichzelf, van fijn linnen en purper is haar gewaad.

23 Haar man is bekend in de poorten, wanneer hij nederzit onder de oudsten des lands.

24 Zij vervaardigt opperkleederen en verkoopt ze, gordels levert zij aan den Kanaaniet.

25 Met kracht en heerlijkheid is zij getooid; zij lacht met den komenden dag.

26 Haar mond opent zij in wijsheid, een vrome onderrichting is op haar tong.

27 Zij gaat de gangen harer huisgenoten na en eet het brood der traagheid niet.

28 Haar zonen treden op en noemen haar gelukkig, zo ook haar man, en hij prijst haar:

29 Veel dochters weerden zich kloek, maar gij gaat die allen te boven. --

30 Bedrieglijk is de bevalligheid, ijdel de schoonheid, een vrouw die den Heer vreest, die moet geprezen worden.

31 Geeft haar van de vrucht harer handen, en dat haar werken haar prijzen in de poorten!