Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Spreuken 4

1 Hoort, zonen, naar 's vaders vermaning, en luistert om inzicht te leren;

2 immers, ik geef u heilzame lering, slaat mijn lessen niet in den wind.

3 Want toen ik nog een kind voor mijn vader was, een teer en enig kind onder het oog mijner moeder,

4 leerde hij mij en zeide tot mij: Uw hart houde aan mijn woorden vast, bewaar mijn geboden, opdat gij leven moogt;

5 verwerf wijsheid, verwerf inzicht, vergeet niet en keer u niet af van de woorden mijns monds;

6 verzaak haar niet, opdat zij u beware, heb haar lief, opdat zij u behoede.

7 De aanvang der wijsheid is: verwerf wijsheid, verwerf inzicht voor alwat gij bezit;

8 omstrengel haar, opdat zij u verhooge, zij zal u tot ere brengen, wanneer gij haar omarmt

9 om uw hoofd een sierlijken krans schenken, u begiftigen met een prachtige kroon.

10 Hoor, mijn zoon, en neem mijn woorden aan, opdat u veel levensjaren toebedeeld worden.

11 Ik wijs u den weg der wijsheid, doe u treden in de sporen der deugd.

12 Bij uw gaan zullen uw schreden niet belemmerd zijn, spoedt gij u, dan zult gij niet struikelen.

13 Houd vast aan de tucht, laat niet los; bewaar haar, want zij is uw leven.

14 Kom niet op het pad der bozen, betreed den weg der slechtaards niet;

15 schuw hem, ga er niet over, keer er u van af en ga voorbij.

16 Want zij kunnen niet slapen tenzij zij kwaad doen; de slaap is hun ontroofd indien zij niet iemand ten val brengen.

17 Immers, zij eten het brood der slechtheid, en drinken den wijn der knevelarij.

18 Maar het pad der rechtschapenen is als het morgenlicht, dat al heller wordt, totdat het volle dag is,

19 is de weg der bozen als de duisternis: zij weten niet, waarover zij zullen struikelen.

20 Mijn zoon, luister naar hetgeen ik zeg, neig uw oor naar mijn woorden.

21 Dat ze niet wijken uit uw ogen, bewaar ze diep in uw hart.

22 Want zij zijn het leven voor elk die ze vindt, genezing voor zijn ganse lichaam.

23 Waak over uw hart met alle macht, want van daar gaat het leven uit.

24 Houd ver van u verdraaiing van mond, verwijder van u valsheid van lippen.

25 Dat uw ogen flink voor zich uit zien, uw wimpers recht voor u uit blikken.

26 Baken het spoor van uw voet af, en laat vast zijn al uw wegen:

27 wijk te rechter noch te linker af houd uw voet af van het boze.