Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Prediker 4

1 Wederom zag ik alle verdrukkingen die plaats hebben onder de zon. Zie, daar vloeien de tranen der verdrukten, en zij hebben geen trooster; aan den kant hunner verdrukkers is macht, en zij hebben geen helper.

2 Dies prees ik de doden, de reeds gestorvenen, gelukkig boven de levenden, de nog in leven zijnden,

3 en gelukkig boven beiden hem die nog niet geboren is, die nooit gezien heeft het boze werk dat plaats heeft onder de zon.

4 En ik zag dat alle moeite en alle beleid bij het werk ijverzucht is van den een tegen den ander. Ook dit is ijdelheid en najagen van wind.

5 De dwaas vouwt zijn handen en eet zijn eigen vlees op.

6 Beter een handvol rust dan beide vuisten vol moeite en najagen van wind.

7 En wederom zag ik iets ijdels onder de zon.

8 Daar staat een mens alleen, zonder een tweede, ook heeft hij zoon noch broeder; toch is er geen einde aan al zijn moeite, en zijn ogen worden van den rijkdom niet verzadigd. Voor wien geef ik mij dan moeite en doe ik mijn ziel het goede derven? Ook dit is ijdelheid en een kwade bezigheid.

9 Wie met hun tweeen zijn zijn er beter aan toe dan hij die alleen is; want zij hebben bij hun moeite een ruim loon.

10 Immers, vallen zij, dan richt de een den ander weer op maar wee den eenling als hij valt en er geen tweede is om hem op te richten!

11 Desgelijks als twee bij elkander slapen, worden zij warm; maar hoe zal hij die alleen is warm worden?

12 Voorts, overweldigt iemand een die alleen is, de twee staan hem, en niet licht wordt een drievoudig snoer vaneengereten.

13 Beter een behoeftig maar wijs jongeling dan een oud maar dwaas koning, die er niet meer van weten wil zich te laten raden.

14 Want gene komt uit de gevangenis om koning te worden; hoewel hij in het rijk van den ander als een arme geboren werd.

15 Ik zag, hoe alle levenden, allen die onder de zon wandelen, het hielden met dien jongeling, den opvolger, die in zijn plaats zou optreden;

16 eindeloos was die ganse volksmenigte aan welker spits hij ging. Toch zal zich het nageslacht niet in hem verblijden. Want ook dit is ijdelheid en najagen van wind.