Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Prediker 5

1 (04-17) Geef acht op uw voet, wanneer gij naar het godshuis gaat. Daar komen om te horen is beter dan het offers brengen der dwazen; want zij weten niet goed te doen.

2 (05-1) Wees niet te ras met uw mond en uw hart haaste zich niet om voor God een woord uit te spreken, want God is in den hemel; en gij zijt op aarde; daarom moeten uw woorden weinige zijn.

3 (05-2) Want zoals een droom met veel drukte, zo komt de stem van den dwaas met veel woorden.

4 (05-3) Doet gij een gelofte aan God, stel de betaling er van niet uit; want hij heeft geen welgevallen aan dwazen; betaal wat gij belooft.

5 (05-4) Beter dat gij geen gelofte doet dan dat gij er een doet en niet betaalt.

6 (05-5) Laat niet toe dat uw mond op uw lichaam een schuld doe rusten; en zeg niet voor den godsgezant: Het was een vergissing. Waarom zou God vergramd worden over uw woorden en het werk uwer handen verstoren?

7 (05-6) Want in veelheid van dromen en van woorden is veel ijdelheid. Vrees liever God.

8 (05-7) Indien gij afpersing van den arme en ontduiking van recht en gerechtigheid in het landschap ziet, verwonder u over de zaak niet; want de ene aanzienlijke loert al meer dan de andere, en andere aanzienlijken loeren weer op hen.

9 (05-8) Maar alles bijeengenomen, een zegen voor een land is dit: voor bebouwd land een koning.

10 (05-9) Wie geld liefheeft wordt van geld niet verzadigd, noch wie den rijkdom liefheeft van inkomsten. Ook dit is ijdelheid.

11 (05-10) Klimt de welvaart, dan klimt het aantal van hen die er op teren, en wat heeft de bezitter er van dan dat hij het mag aanzien?

12 (05-11) Zoet is de slaap des arbeiders, hij hebbe weinig of veel te eten; maar de verzadiging belet den rijke te slapen.

13 (05-12) Er is een pijnlijk kwaad dat ik zag onder de zon: rijkdom door zijn bezitter tot zijn ongeluk bewaard.

14 (05-13) Gaat die rijkdom door een ongeval verloren en heeft hij een zoon verwekt, dan bezit deze niets.

15 (05-14) Gelijk hij gekomen is uit den schoot zijner moeder, naakt, keert hij weer om te gaan zoals hij is gekomen en niets dat hij kan meedragen neemt hij voor zijn moeite mee.

16 (05-15) Ja, dit is een pijnlijk kwaad; geheel zoals hij gekomen is, zo gaat hij heen; wat baat het hem dan dat hij zich moeite geeft voor den wind?

17 (05-16) Voorts zijn al zijn dagen in duisternis en rouw, en veel verdriet, ziekte en gemelijkheid.

18 (05-17) Zie, wat ik goed, wat ik gepast bevonden heb is dit, dat iemand ete en drinke en het goede geniete bij al de moeite die hij zich geeft onder de zon, gedurende al de levensdagen die God hem geeft; want dit is zijn deel.

19 (05-18) Geeft God bovendien aan iemand rijkdom en schatten, en stelt hij hem in staat daarvan te eten en zijn deel te nemen en zich te verblijden bij zijn moeite--dit is een gave Gods.

20 (05-19) Dan toch denkt iemand niet veel aan zijn levensdagen, daar God hem blijdschap des harten geeft.