Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Prediker 7

1 Zoals een goede naam beter is dan kostelijke olie, is de sterfdag beter dan de geboortedag.

2 Beter te gaan naar een klaaghuis dan naar een waar een gastmaal is aangericht; nademaal dat het einde van ieder mens is en de levende het ter harte kan nemen.

3 Beter verdriet dan lachen; want bij een droevig gelaat vaart het hart wel.

4 Het hart der wijzen is in een klaaghuis, dat der dwazen in een huis van vreugde.

5 Beter de berisping eens wijzen te horen dan dat iemand hoort het gezang van dwazen;

6 want gelijk het geknetter van doornen onder een pot, zo is het lachen van den dwaas. Ook dit is ijdelheid.

7 Want afpersing berooft een wijze van zijn verstand, en een geschenk bederft het hart.

8 Beter de afloop ener zaak dan haar aanvang; beter een lankmoedige dan een hoogmoedige.

9 Wees niet dadelijk in uw geest geergerd; want ergernis huist in den boezem van dwazen.

10 Zeg niet: Hoe komt het dat de vroegere tijd beter was dan de tegenwoordige? want die vraag van u zou niet voortkomen uit wijsheid.

11 Iets goeds is wijsheid met een erfdeel, als een voorrecht voor hen die de zon zien;

12 want schaduw geeft de wijsheid en schaduw het geld; maar kennis heeft dit voor: de wijsheid houdt hem die haar bezit in het leven.

13 Beschouw het werk Gods; wie toch kan recht maken wat hij krom heeft gemaakt?

14 Ten dage als het u goed gaat wees goedsmoeds, en ten dage als het u slecht gaat--wel, God heeft evengoed den enen dag als den anderen gemaakt, omdat de mens later niets vinden zal.

15 Allerlei heb ik gezien in mijn ijdel leven: Er zijn braven die met al hun braafheid omkomen en slechten die met al hun slechtheid lang leven.

16 Wees niet al te braaf en niet overdreven wijs; waartoe zoudt gij u ongelukkig maken?

17 Wees niet al te slecht en wees geen dwaas; waartoe zoudt gij voor uw tijd sterven?

18 Het is goed dat gij aan het ene vasthoudt en ook van het andere uw hand niet aftrekt; de godvrezende toch ontkomt aan dat alles.

19 De wijsheid verleent den wijze meer macht dan tien heerschers die in de stad zijn.

20 Immers, er is geen mens op aarde zo braaf dat hij goed doet zonder ooit te zondigen.

21 Let ook niet op alle woorden die men spreekt; opdat gij niet hoort dat uw knecht u vervloekt;

22 want gij zijt u bewust ook zelf meermalen anderen vervloekt te hebben.

23 Al die proeven heb ik met de wijsheid genomen. Ik dacht: Laat ik wijsheid verwerven! Maar zij bleef verre van mij.

24 Ver weg is alwat is, en diep, diep; wie kan het vinden?

25 Toen wendde ik mij af en was ik er op uit om te weten te komen en uit te vorschen, en om wijsheid en verstandig overleg te zoeken, en zo de slechtheid als dwaasheid en de zotternij als onverstand te leren kennen.

26 En ik vond iets bitterder dan den dood: De vrouw, zelf een strik, haar hart een net, haar armen ketenen. Wie bij God in gunst staat ontkomt haar, maar de zondaar wordt door haar gevangen.

27 Zie, zo heb ik het gevonden, zegt de Prediker, het een bij het ander nemend om een eindoordeel op te maken.

28 Wat ik voorts vurig gezocht maar niet gevonden heb: Op duizend heb ik een man gevonden, maar een vrouw heb ik onder zovelen niet gevonden.

29 Alleenlijk, zie, dit heb ik gevonden, dat God den mens goed gemaakt heeft, maar dat zij veel bedenkselen hebben gezocht.