Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Hooglied 1

1 Het hooglied van Salomo.

2 Drenke hij mij met de kussen zijns monds; want uw liefkozingen zijn strelender dan wijn.

3 Liefelijk van geur zijn uw olien, uitgestorte olie is uw naam. Daarom hebben de meisjes u lief.

4 Trek mij mede, laten wij lopen! Heeft de koning mij in zijn kamer gebracht, dan willen wij juichen en ons in u verblijden, dronken worden van uw liefkozingen meer dan van wijn. Terecht hebben zij u lief.

5 Zwart ben ik maar liefelijk, dochters van Jeruzalem, als Kedars tenten, als Salomo's gordijnen.

6 Ziet er mij niet op aan, dat ik gebruind, dat ik van de zon verbrand ben; de zonen mijner moeder waren toornig op mij, stelden mij aan tot bewaakster van wijngaarden. Mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt!

7 Vertel mij, mijn zielsbeminde, waar weidt gij? waar laat gij op den middag uw schapen rusten? Opdat ik niet gelijke op een minzieke bij de kudden uwer makkers.

8 --Indien gij dat niet weet, o schoonste der vrouwen, ga dan uit, volg het spoor van het vee en hoed uw geiten bij de woningen der herders.

9 Met een merrie voor Farao's wagenen vergelijk ik u mijn liefste.

10 Liefelijk zijn uw kaken tussen de hangers, is uw hals in de snoeren;

11 gouden hangers zullen wij u maken, met zilveren knoppen.

12 --Zolang de koning op zijn leger lag heeft mijn nardus gegeurd;

13 mijn geliefde is mij een bundeltje mirre, dat overnacht tussen mijn borsten;

14 mijn geliefde is mij een tros hennabloemen, in de wijngaarden van En-gedi.

15 --Wat zijt gij schoon, mijn liefste, wat zijt gij schoon; uw ogen zijn duivenoogen!

16 --Wat zijt gij schoon, mijn beminde, ja, verrukkelijk; ook is ons bed een loverdak,

17 de binten van ons huis zijn ceders, ons paneelwerk is van cypressen.