Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Hooglied 2

1 Ik ben een bloem van Sjaron, een lelie der dalen.

2 --Als een lelie tussen de doornen is mijn liefste onder de meisjes.

3 --Als een appelboom onder de bomen des wouds is mijn beminde onder de jongelingen; verlangend zette ik mij neer in zijn schaduw, zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte.

4 Hij heeft mij het huis des wijns binnengeleid, zijn banier over mij was de liefde.

5 Ondersteunt mij met vruchtenkoeken, verkwikt mij met appelen, want ik ben krank van liefde.

6 Zijn linkerarm zij onder mijn hoofd, zijn rechter omvatte mij.

7 Ik bezweer u dochters van Jeruzalem, bij de gazellen of bij de hinden des velds, niet te wekken, niet op te wekken de liefde, voordat het haar lust.

8 Hoor, daar komt mijn beminde; hij springt over de bergen, hij huppelt over de heuvelen.

9 Mijn beminde gelijkt een gazel, of het jong van een hert. Zie, daar staat hij achter onzen muur, hij blikt door het venster, hij straalt door de tralien.

10 Mijn beminde heft aan en zegt tot mij: Sta op, mijn liefste, mijn schone kom mede,

11 want de winter is voorbij, de regen heeft opgehouden, is verdwenen;

12 de bloemen vertonen zich op den grond, de zangtijd is daar, des tortels gekir wordt in ons land gehoord;

13 de vijg kleurt zijn jonge vruchten, de wijnstokken geuren in hun bloei. Sta op, mijn liefste, mijn schone, kom mede.

14 Mijn duive in de rotsspleten, in de holen der klippen, laat mij uw gelaat zien, laat mij uw stem horen; want welluidend is uw stem en aanminnig uw gelaat.

15 "Vangt ons de vossen, de vosjes, de vernielers der wijngaarden; en onze wijngaarden staan in bloei".

16 Mijn beminde behoort mij, en ik behoor hem, hem die weidt onder de lelien.

17 Straks, als de dag koel wordt en de schaduwen vlieden kom dan, doe als een gazel, mijn beminde, of het jong van een hert, op geurende bergen.