Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Hooglied 8

1 Och of gij mij een broeder waart, gezoogd aan de borsten mijner moeder! Dan, vond ik u daarbuiten, zou ik u kussen, zonderdat men mij er om minachtte.

2 Ik zou u meenemen, brengen in het huis mijner moeder, in de kamer van haar die mij baarde; ik zou u drenken met gekruiden wijn, den most mijner granaten.

3 Zijn linkerarm zij onder mijn hoofd, zijn rechter omvatte mij.

4 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, wat zoudt gij wekken, opwekken de liefde, voordat het haar lust?

5 Wie komt daar uit de woestijn, leunend op haar beminde? --Onder den appelboom heb ik uw liefde opgewekt; daar heeft uw moeder u onder weeen gebaard, daar heeft onder weeen gebaard zij die u het aanzijn schonk. --

6 Leg mij als een zegel aan uw hart, als een zegel aan uw arm; want sterk als de dood is de liefde, geweldig als de onderwereld de minnedrift; haar kolen zijn vurige kolen, een vlam des Heeren.

7 Veel wateren kunnen de liefde niet uitblussen, stromen haar niet wegspoelen; al bood iemand al de schatten van zijn huis voor liefde, men zou hem smadelijk afwijzen.

8 Wij hebben een jeugdige zuster, nog zonder borsten; wat zullen wij met onze zuster doen als men van haar gaat spreken?

9 Is zij een muur, wij bouwen daarop een zilveren tinne; maar is zij een deur, wij sluiten die af met een cederen boom.

10 --Ik ben een muur, mijn borsten zijn als sterkten. Toen werd ik in zijn ogen als een die vrede vindt.

11 Salomo had een wijngaard in Baal-Hamon; hij gaf dien wijngaard den wachters over; elk moest voor de vruchten duizend zilverlingen betalen.

12 Mijn wijngaard, de mijne, is te mijner beschikking; die duizend, Salomo, zijn voor u, en tweehonderd voor hen die de vruchten bewaken!

13 O gij die verblijf houdt in de tuinen! makkers luisteren naar uw stem; laat mij u horen!

14 --Spoed u, mijn beminde, doe als een gazelle, of als een jong hert op de balsembergen.