Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jesaja 2

1 Het woord dat Jezaja, de zoon van Amos, aangaande Juda en Jeruzalem zag:

2 Eenmaal zal 's Heeren tempelberg aan de spits der bergen staan, en boven de heuvelen verheven zijn; derwaarts zullen alle natien stromen,

3 talrijke volkeren zullen optrekken en zeggen: Komt, laat ons opgaan naar den berg des Heeren, naar het huis van Jakobs god; opdat hij ons zijn wegen wijze, en wij op zijn paden wandelen! --Want van Sion zal wet uitgaan, 's Heeren woord van Jeruzalem.

4 Dan zal hij scheidsrechter zijn tussen de natien, en talrijke volkeren terechtwijzen; zij zullen dan hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden, hun speren tot sikkelen; geen natie zal meer tegen een andere het zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leren.

5 Nu dan, huis Jakobs, komt, laat ons wandelen in het licht des Heeren!

6 Want hij heeft zijn volk, het huis Jakobs, verstoten. Vol wichelaars toch zijn zij, vol tovenaars als de Filistijnen; lieden van vreemde herkomst hebben zij in overvloed.

7 Hun land is vol zilver en goud, geen einde aan hun schatten; hun land is vol paarden, geen einde aan hun wagenen;

8 hun land is vol afgoden, voor hunner handen werk werpen zij zich neder, voor hetgeen hun vingers gemaakt hebben.

9 Hef aldus over hen aan:

10 Ga de rotsen binnen en verberg u in het stof, uit angst voor den schrik des Heeren en den luister zijner majesteit, als hij zich opmaakt om de aarde te doen sidderen.

11 Dan wordt des mensen hoogheid kleingemaakt, der mannen trots terneergebogen; en de Heer alleen zal te dien dage verheven zijn.

12 Want er komt een dag van den Heer der heirscharen tegen alwat fier en trots, tegen alwat verheven en hoog is:

13 tegen alle trotsche en verheven ceders van den Libanon, en alle eiken van Bazan,

14 tegen alle trotsche bergen en alle verheven heuvelen,

15 tegen elken hogen toren en elken versterkten muur,

16 tegen alle Tarsjisvaarders en alle prachtige achterstevens.

17 Dan wordt des mensen hoogheid terneergebogen, der mannen trots kleingemaakt; en de Heer alleen zal te dien dage verheven zijn,

18 terwijl de afgoden gans en al verdwijnen,

19 en men de rotsgrotten en aardholen ingaat, uit angst voor den schrik des Heeren en den luister zijner majesteit, als hij zich opmaakt om de aarde te doen sidderen.

20 Te dien dage zal de mens zijn zilveren en gouden afgoden, die hij zich gemaakt had om zich daarvoor neer te buigen, voor de veldratten en vleermuizen werpen;

21 om de rotsspleten en steenkloven in te gaan, uit angst voor den schrik des Heeren en den luister zijner majesteit als hij zich opmaakt om de aarde te doen sidderen.

22