Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jesaja 36

1 In het veertiende jaar der regering van Hizkia trok Sanherib, de koning van Assyrie, tegen alle versterkte steden van Juda op en vermeesterde ze.

2 De koning van Assyrie nu zond van Lachis den rabsjake met een machtig heir naar Jeruzalem, tot koning Hizkia. Hij vatte post bij de waterleiding van den Bovenvijver, op den weg naar het Bleekersveld;

3 waarop de hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Hilkia, de schrijver Sjebna en de kanselier Joah, de zoon van Azaf, tot hem uitgingen.

4 En de rabsjake zeide tot hen: Zegt toch aan Hizkia: Zo spreekt de grote koning, de koning van Assyrie: Wat is dit voor een vertrouwen dat gij koestert?

5 Ik denk dat louter woorden beleid en kracht tot den oorlog zijn! Op wien vertrouwt gij dan toch, dat gij tegen mij in opstand zijt gekomen?

6 Ziedaar, gij vertrouwt op dien geknakten rietstok, Egypte, waarop niemand steunen kan, of hij dringt in zijn hand en doorboort haar. Zo is Farao, de koning van Egypte, voor alwie op hem vertrouwen.

7 En als gij tot mij zegt: Op den Heer, onzen god, vertrouwen wij--is hij het niet wiens hoogten en altaren Hizkia heeft weggedaan, terwijl hij tot Juda en Jeruzalem zeide: Voor dit altaar zult gij aanbidden?

8 Kom aan, ga eens een weddingschap aan met mijn heer, den koning van Assyrie: ik zal u tweeduizend paarden geven, indien gij in staat zijt daarvoor berijders te leveren.

9 Hoe zoudt gij dan den aanval kunnen afslaan van een enkelen der minste dienaren van mijn heer? En gij vertrouwt op Egypte voor strijdwagens en ruiterij!

10 Kom aan! Ben ik soms buiten den Heer om tegen dit land opgetrokken om het te verderven? De Heer heeft mij gelast: Trek op tegen dat land en verderf het.

11 Toen zeiden Eljakim, Sjebna en Joah tot den rabsjake: Spreek toch Aramees met uw dienaren, wij verstaan het wel; en spreek met ons geen Judees, ten aanhoren van het volk op den muur.

12 Maar de rabsjake zeide: Heeft mijn heer mij dan met deze opdracht alleen tot uw heer en tot u gezonden? Of ook tot de mannen die daar op den muur zitten, en met u hun uitwerpselen zullen moeten eten en hun water drinken?

13 Daarop ging de rabsjake staan en riep met luider stem in het Judees: Hoort de woorden van den groten koning, den koning van Assyrie!

14 Zo zegt de koning: Laat Hizkia u niet misleiden; want hij is niet bij machte u te redden.

15 Ook doe Hizkia u niet vertrouwen op den Heer, zeggende: De Heer zal ons zeker redden; zodat deze stad niet in de hand van den koning van Assyrie zal gegeven worden.

16 Luistert niet naar Hizkia; want zo zegt de koning van Assyrie: Huldigt mij en gaat uit tot mij; ete dan ieder de vrucht van zijn wijnstok en vijgeboom, en drinke ieder het water uit zijn put;

17 totdat ik kom en u meeneem naar een land gelijk het uwe, een land van koorn en most, van brood en wijngaarden.

18 Laat Hizkia u niet opstoken, zeggende: De Heer zal ons redden. Hebben dan de goden van andere natien hun land uit de hand van Assyrie's koning gered?

19 Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? waar die van Sefarwaim? waar ook die van het land van Samarie? Hebben zij Samarie uit mijn hand gered?

20 Wie zijn er onder al de goden dier landen die hun land uit mijn hand gered hebben, dat de Heer Jeruzalem uit mijn hand redden zou?

21 Het volk zweeg stil en antwoordde hem geen woord; want zo luidde het gebod des konings: Gij zult hem niet antwoorden.

22 Maar de hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Hilkia, de schrijver Sjebna en de kanselier Joah, de zoon van Azaf, kwamen bij Hizkia, met gescheurde klederen, en brachten hem de woorden van den rabsjake over.