Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jesaja 54

1 Jubel, onvruchtbare, die niet gebaard hebt, barst los in gejubel en juich, gij die geen weeen hebt gehad! want de kinderen der eenzame zullen talrijk zijn, talrijker dan die der gehuwde, zegt de Heer.

2 Neem een ruime plaats voor uw tent, en span met kwistige hand de gordijnen uwer woning uit; maak uw koorden lang en sla uw pinnen stevig in.

3 Want rechts en links zult gij u uitbreiden, en uw kroost zal natien in bezit nemen, verwoeste steden weer bevolken.

4 Vrees niet, want gij zult niet beschaamd staan, ducht geen schande, want gij zult niet behoeven te blozen, maar de schande uwer jonkheid vergeten, den smaad van uw weduwstaat niet meer gedenken.

5 Want uw maker is uw gemaal--Heer der heirscharen is zijn naam; Israels Heilige is uw losser--de god der ganse aarde heet hij.

6 Want evenals een verlaten vrouw, een diep verslagene, heeft de Heer u geroepen, als een gade der jeugd die versmaad is, zegt uw god.

7 Een klein ogenblik heb ik u verlaten, maar met groot erbarmen neem ik u weder tot mij;

8 in gramschap heb ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwigdurende gunst heb ik mij uwer erbarmd, zegt uw losser, de Heer.

9 Als in de dagen van Noach is het mij thans: gelijk ik zwoer dat Noachs wateren nimmermeer de aarde zouden overstelpen, zo heb ik gezworen, niet meer op u vergramd te zijn noch u te bestraffen.

10 Want bergen mogen wijken, heuvelen wankelen, mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, mijn vredebond zal niet wankelen, zegt uw erbarmer, de Heer.

11 Gij arme, voortgezweepte, ongetrooste! zie, ik ga uw stenen leggen in blinkend erts, en zal u grondvesten met saffieren;

12 ik maak uw tinnen van jaspis, uw poorten van karbonkels, ik vat u geheel in edelgesteenten.

13 Allen die u bouwen zijn door den Heer onderwezen, en groot zal zijn de welvaart uwer zonen.

14 Zegevierend zult gij bevestigd worden: gevrijwaard tegen verdrukking, want gij hebt niets te vrezen, en tegen verschrikking, want zij zal u niet genaken.

15 Schoolt men samen, het is niet van mijnentwege; alwie tegen u is samengeschoold zal vallen.

16 Zie, ik heb den smid geschapen, die het kolenvuur aanblaast en een wapen als zijn werk te voorschijn brengt; en ik schep den verderver om te teisteren,

17 maar geen wapen dat tegen u gemaakt wordt zal iets uitrichten, elke tong die tegen u opstaat in het gericht zult gij in het ongelijk stellen. Dit is het deel van 's Heeren dienaren, en hun zege van mijnentwege, spreekt de Heer.