Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jesaja 56

1 Zo spreekt de Heer: Neemt het gerecht in acht en beoefent gerechtigheid; want mijn heil is nabij om te komen, mijn zege om geopenbaard te worden.

2 Zalig de mens die zo handelt, het menschenkind dat daaraan vasthoudt, dat den sabbat bewaart voor ontheiliging, en zijn hand weerhoudt iets kwaads te doen!

3 En de buitenlander die zich bij den Heer heeft aangesloten zegge niet: Onverbiddelijk zal de Heer mij van zijn volk afscheiden--noch zegge de ontmande: Zie, ik ben slechts een verdorde boom.

4 Want zo spreekt de Heer van de ontmanden die mijn sabbatten onderhouden, verkiezen wat mij behaagt en vasthouden aan mijn verbond:

5 Ik zal hun in mijn huis en binnen mijn muren een eigen plaats en een naam geven, wat beter is dan zonen en dochteren; een eeuwigen, onuitroeibaren naam zal ik hun geven.

6 En de buitenlanders die zich bij den Heer aangesloten hebben om hem te dienen en 's Heeren naam te beminnen, om hem tot knechten te zijn, allen die den sabbat bewaren voor ontheiliging en die aan mijn verbond vasthouden,

7 ik zal hen brengen naar mijn heiligen berg, hen vreugde doen smaken in mijn bedehuis; hun brandoffers en slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar; want mijn huis zal een bedehuis voor alle volkeren heten,

8 spreekt de Heere God, die Israels verdrevenen verzamelde, en er nog meer verzamelen zal.

9 Hierheen, gij alle gedierte des velds, komt alle dieren des wouds om te verslinden.

10 Zijn wachters zijn allen blind, bemerken niets; het zijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen; dromerig neerliggend, gaarne sluimerend;

11 die honden zijn vraatzuchtig, nooit verzadigd, en zij, de herders, zijn niet in staat om te onderscheiden; allen hebben hun eigen weg ingeslagen, ieder zonder uitzondering zoekt zijn eigen voordeel.

12 "Komt, ik wil wijn halen, laten wij drank zuipen; de dag van morgen zal zijn als die van heden, buitengewoon groot!"