Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jesaja 62

1 Om Sions wil zal ik niet werkeloos blijven, om Jeruzalems wil niet stilzitten, totdat haar zege als een stralend licht te voorschijn komt, haar redding als een brandende fakkel.

2 De natien zullen uw zege zien, alle koningen uw heerlijkheid, men zal u noemen met een nieuwen naam, dien 's Heeren mond zal bepalen;

3 gij zult in 's Heeren hand een sierlijke kroon zijn, een koninklijke hoofdwrong in de hand van uw god.

4 Men noemt u niet meer Verlatene, noch noemt men uw land ooit meer Eenzame; maar gij heet: Mijn welbehagen, en uw land: Gehuwde; de Heer toch heeft in u behagen en uw land wordt gehuwd.

5 Want evenals een jongeling een maagd huwt, zal hij die u herbouwt u huwen; zoals een bruidegom zich verheugt in zijn bruid, zal uw god zich over u verheugen.

6 Op uw muren, Jeruzalem, heb ik wachters uitgezet; den gansen dag en den gansen nacht, geen ogenblik mogen zij zwijgen. Gij, maners van den Heer, neemt geen rust,

7 en laat hem geen rust, totdat hij Jeruzalem bevestigt, het maakt tot een loflied op aarde.

8 De Heer heeft bij zijn rechterhand, bij zijn sterken arm gezworen: Nooit zal ik weder uw koorn uwen vijanden tot spijs geven, nooit zullen weder buitenlanders uw most drinken, waarvoor gij u moeite gegeven hebt;

9 maar zij die het graan binnenhalen zullen het eten en den Heer loven, wie inzamelen zullen den wijn drinken in mijn heilige voorhoven.

10 Gaat, gaat door de poorten, baant den weg des volks; hoogt, hoogt de heirbaan op, ruimt de stenen weg; steekt een banier voor de volken omhoog!

11 Zie, de Heer heeft tot aan het einde der aarde doen horen: Zegt der dochter Sions: Zie, uw heil komt; het loon dat hij uitreikt heeft hij bij zich, wat hij uitbetaalt gaat voor hem uit. --

12 Dan noemt men hen: Het heilig volk, 's Heeren verlosten, en heet gij: De veel bezochte, de stad die niet verlaten wordt.