Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jeremia 20

1 Toen nu de priester Pashur, de zoon van Immer, de hoofdopziener in den tempel, Jeremia deze woorden hoorde profeteren,

2 liet Pashur den profeet Jeremia geeselen en in het blok zetten, in de Boven-Benjamins-poort, aan den tempel.

3 Des anderen daags nu, toen Pashur Jeremia uit het blok ontsloeg, zeide deze tot hem: De Heer noemt u niet Pashur, maar Schrik-rondom!

4 Want zo zegt de Heer: Ik ga u maken tot een schrik voor uzelf en voor al uw vrienden, en zij zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, terwijl gij het met eigen ogen ziet; en gans Juda zal ik geven in de hand van den koning van Babel, die het naar Babel zal wegvoeren en met het zwaard verslaan.

5 En den gansen rijkdom dezer stad, al haar vermogen en al haar kostbaarheden, ook al de schatten van Juda's koningen, zal ik geven in de hand hunner vijanden, die ze zullen buitmaken, weghalen en naar Babel brengen.

6 En gij, Pashur, zult met al uw huisgenoten in ballingschap gaan, te Babel komen, daar sterven en daar begraven worden, met al uw vrienden, wien gij leugens hebt geprofeteerd.

7 Gij hebt mij overgehaald, Heer, en ik ben overgehaald; gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht; ik ben geworden tot belaching den gansen dag, iedereen bespot mij;

8 want zo vaak ik spreek moet ik het uitschreeuwen, luidkeels klagen over geweld en mishandeling; omdat des Heeren woord mij strekt tot smaad en tot beschimping den gansen dag.

9 Zeg ik dan: Ik wil niet van hem gewagen, ik spreek niet meer in zijn naam--zo wordt het in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn gebeente: ik mat mij af om het uit te houden, maar ik ben er niet toe in staat.

10 Want ik hoor veler gemompel--schrik rondom! Brengt aan, opdat wij hem aanbrengen. --Al mijn goede vrienden loeren steeds op mijn wankelen: "Misschien laat hij zich overhalen, dan kunnen wij hem aan, dan nemen wij wraak op hem!"

11 Doch de Heer staat mij ter zijde als een geweldig held; daarom zullen mijn vervolgers struikelen en niets vermogen; zij staan diep beschaamd, omdat het hun mislukt is: eeuwigdurende schande, die nimmer vergeten wordt.

12 De Heer der heirscharen is een rechtvaardig toetser, die de nieren en het hart ziet. Ik zal uw wraakneming op hen aanschouwen; want op u heb ik mijn twistzaak gewenteld.

13 Zingt den Heer ter eer! looft den Heer! want hij heeft het leven des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners gered.

14 Vervloekt zij de dag waarop ik geboren werd! de dag waarop mijn moeder mij baarde zij ongezegend!

15 Vervloekt zij de man die mijn vader de blijde tijding bracht: U is een jongske geboren! --hem innig verheugend.

16 Dien man verga het als den steden die de Heer heeft onderstbovengekeerd, zonder daarvan te willen afzien; hij hore angstgeroep in den morgenstond, krijgsgeschreeuw op het middaguur,

17 omdat hij mij niet gedood heeft van den moederschoot af, zodat mijn moeder mij tot graf geworden, en haar schoot eeuwig zwanger gebleven was.

18 Waarom toch ben ik uit den schoot tevoorschijngekomen, om moeite en jammer te zien? waarom gaan in schande mijn dagen voorbij?