Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jeremia 28

1 In hetzelfde jaar, in het begin der regering van Sedekia, den koning van Juda, in de vijfde maand van het vierde jaar, sprak de profeet Hananja, de zoon van Azzur, uit Gibeon, in den tempel, ten aanschouwen van de priesters en het ganse volk, tot mij:

2 Zo zegt de Heer der heirscharen, Israels god: Verbroken heb ik het juk van Babels koning;

3 binnen twee jaren breng ik herwaarts al de vaten des tempels terug die Nebukadnesar, de koning van Babel, van hier heeft meegenomen en naar Babel gebracht;

4 ook Jechonja, den zoon van Jojakim, den koning van Juda, en al de ballingen van Juda die naar Babel gegaan zijn breng ik herwaarts terug, spreekt de Heer; want ik zal het juk van Babels koning verbreken.

5 Toen zeide de profeet Jeremia tot den profeet Hananja ten aanschouwen der priesters en van allen die in den tempel stonden:

6 Amen! Zo doe de Heer! de Heer doe de woorden die gij geprofeteerd hebt in vervulling gaan, door de tempelvaten en al de ballingen uit Babel herwaarts terug te brengen.

7 Edoch, luister naar dit woord, dat ik ten aanhoren van u en van het ganse volk uitspreek:

8 Mijn en uw voorgangers onder de profeten van oudsher hebben tegen machtige landen en grote rijken geprofeteerd van oorlog, hongersnood en pest.

9 Indien een profeet van vrede profeteert, zal door het uitkomen van het woord diens profeten erkend worden dat de Heer hem werkelijk gezonden heeft.

10 Toen nam de profeet Hananja den profeet Jeremia het jukhout van den hals en brak het stuk.

11 En Hananja zeide ten aanschouwen van het ganse volk: Zo zegt de Heer: Evenzo zal ik het juk van Nebukadnesar, den koning van Babel, binnen twee jaren verbreken, van den hals aller volken. En de profeet Jeremia ging zijns weegs.

12 Maar het woord des Heeren kwam tot Jeremia, nadat de profeet Hananja het jukhout van zijn hals verbroken had:

13 Ga heen en zeg aan Hananja: zo zegt de Heer: Een houten juk hebt gij verbroken; nu maak ik in de plaats daarvan een van ijzer.

14 Want zo zegt de Heer der heirscharen, Israels god: Een ijzeren juk heb ik aan den hals van al deze volken gedaan; opdat zij Nebukadnesar, den koning van Babel, dienen.

15 En de profeet Jeremia zeide tot den profeet Hananja: Luister, Hananja! De Heer heeft u niet gezonden, en gij hebt dit volk op leugen doen vertrouwen.

16 Daarom zegt de Heer aldus: Zie, Ik zend u weg van den aardbodem; nog dit jaar zult gij sterven; omdat gij afval van den Heer hebt gepredikt.

17 En de profeet Hananja stierf in datzelfde jaar in de zevende maand.