Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Jeremia 39

1 in het negende jaar van Sedekia, den koning van Juda, in de tiende maand, kwam Nebukadresar, de koning van Babel, met zijn gehele leger voor Jeruzalem, en zij sloten het in;

2 en in het elfde jaar van Sedekia, op den negenden dag der vierde maand, is een bres in de stad gemaakt.

3 Toen kwamen al de vorsten van den koning van Babel en zetten zich neer in de Middelpoort, namelijk de rabsaris Nebusjazban, de rabmag Nergalsareser en al de overige vorsten van den koning van Babel.

4 En toen Sedekia, de koning van Juda, en al de krijgslieden hen zagen, namen zij de vlucht, verlieten des nachts de stad, aan den kant van den koningstuin, door de poort tussen de twee muren, en togen uit in de richting van de Vlakte.

5 Maar het leger der Chaldeen jaagde hen achterna en haalde Sedekia in de vlakte van Jericho in, nam hem gevangen en bracht hem op naar Ribla, in het land van Hamath, tot Nebukadresar, den koning van Babel, die het vonnis over hem uitsprak:

6 de koning van Babel liet de zonen van Sedekia te Ribla voor zijn ogen slachten, ook slachtte de koning van Babel al de edelen van Juda;

7 hij liet Sedekia de ogen uitsteken en hem in boeien slaan om hem naar Babel te brengen.

8 De Chaldeen verbrandden het koninklijk paleis en de huizen des volks en haalden de muren van Jeruzalem omver.

9 En Nebuzaradan, de overste der lijfwacht, voerde het overschot van het volk, de in de stad overgeblevenen, de overlopers die tot hem overgelopen waren en het overschot van het volk, de overgeblevenen, naar Babel.

10 Maar van het geringe volk, van hen die niets bezaten, liet Nebuzaradan, de overste der lijfwacht, een deel in het land Juda achter en gaf hun te dien dage wijngaarden en akkers.

11 Nebukadrezar nu, de koning van Babel, gelastte aangaande Jeremia aan Nebuzaradan, den overste der lijfwacht:

12 Neem hem, houd het oog op hem en doe hem geen leed hoegenaamd, maar doe met hem zoals hij u zeggen zal.

13 Dientengevolge zonden Nebuzaradan, de overste der lijfwacht, de rabsaris Nebusjazban, de rabmag Nergalsareser en al de groten van Babels koning een bode;

14 zij lieten Jeremia uit den gevangenhof halen en stelden hem ter beschikking van Gedalja, den zoon van Ahikam, den zoon van Sjafan om hem uit te leiden en naar huis te brengen. Zo zette hij zich neer onder het volk.

15 Terwijl Jeremia opgesloten was in den gevangenhof, was tot hem dit woord van den Heer gekomen:

16 Ga den Ethiopier Ebedmelech zeggen: Zo spreekt de Heer der heirscharen, Israels god: Eerlang breng ik over deze stad mijn woorden ten kwade en niet ten goede, en zij zullen te dien dage voor uw ogen vervuld worden;

17 maar u zal ik redden te dien dage, spreekt de Heer, en gij zult niet overgeleverd worden aan de mannen voor wie gij beducht zijt;

18 want ik zal u zeker doen ontkomen, en door het zwaard zult gij niet vallen, lijfsbehoud zal uw buit zijn; omdat gij op mij vertrouwd hebt, spreekt de Heer.