Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Ezechiël 2

1 Hij zeide dan tot mij: Menschenkind, ga op uw voeten staan; opdat ik met u spreke.

2 En zodra hij tot mij sprak, kwam een geest in mij en zette mij op mijn voeten; waarna ik tot mij hoorde spreken.

3 Hij zeide tot mij: Menschenkind, ik zend u tot de Israelieten, de oproerlingen, die tegen mij in opstand zijn gekomen, zijzelf en hun vaderen. De vaderen zijn tot heden ten dage afgevallen van mij,

4 en de zonen zijn star van aangezicht en verstokt van hart; ik zend u tot hen, en gij zult tot hen zeggen: Zo spreekt de Heere God!

5 Zo zullen zij, hetzij zij horen, hetzij niet--want het is een weerspannig ras--weten dat een profeet in hun midden is geweest.

6 En wat u aangaat, menschenkind, vrees niet voor hen en wees niet versaagd voor hun woorden. Wanneer zij u tegenspreken en u smaden en gij op schorpioenen zit, vrees niet voor hun woorden en wees voor hun aangezicht niet versaagd; want het is een weerspannig ras.

7 Maar gij zult mijn woorden tot hen spreken hetzij zij horen, hetzij niet; want het is een weerspannig ras. L

8 uister gij dan menschenkind, naar hetgeen ik u zal zeggen, en wees niet weerspannig, zoals dit weerspannig ras. Open uw mond en eet wat ik zal geven.

9 Toen zag ik een tot mij uitgestrekte hand en daarin een boekrol.

10 Hij ontrolde ze voor mijn ogen; zij was beschreven aan den voor kant en aan den achterkant met klaagliederen, weeklachten en treurzangen.