Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Ezechiël 27

1 Het woord des Heeren kwam aldus tot mij:

2 Gij, menschenkind, hef over Tyrus een klaaglied aan,

3 en zeg van Tyrus, dat aan zeehavens ligt en koopmansschap drijft met de volken naar veel kustlanden: Zo zegt de Heere God: Tyrus, gij dacht: Ik ben het toppunt van schoonheid!

4 In volle zee was uw gebied, uw bouwmeesters hadden uw schoonheid ten top gevoerd.

5 Uit cypressen van den Senir hadden zij aan u al het plankwerk gebouwd, een ceder van den Libanon hadden zij genomen om op u een mast te maken.

6 Van eiken uit Bazan hadden zij uw riemen gemaakt, uw balken van dennen uit de kustlanden der Kittiers.

7 Linnen met bont stikwerk uit Egypte was uw doek om u tot zeil te dienen; van violetten en purperen stoffen van Elisja's kusten was uw kajuit.

8 Inwoners van Sidon en Arwad dienden u als roeiers, uw wijzen, Tyrus, waren op u, zij waren uw matrozen.

9 De oudsten en wijzen van Gebal waren op u als scheepstimmerlieden. Alle schepen der zee en hun zeelieden waren in u om u marktwaren te leveren.

10 Perzen, Ludiers en Putiers waren in uw leger, als uw krijgslieden; schild en helm hingen zij in u op: zij zetten u luister bij.

11 De zonen van Arwad en Cilicie waren rondom op uw muren, die van Gomer op uw torens; hun beukelaars hingen zij rondom aan uw muren op; zij voltooiden uw schoonheid.

12 Tarsjis, rijk aan veelsoortige goederen, dreef handel met u: zilver, ijzer, tin en lood leverden zij voor uw goederenstapel;

13 Jonie, Tubal, Mesjech, zij dreven met u koopmansschap: met slaven en koperwerk voorzagen zij uw markt.

14 Die van het huis Togarma leverden u paarden, rossen en muildieren als handelswaren.

15 De zonen van Rodus dreven koopmansschap, vele kustlanden handelden met u: olifantstanden en ebbenhout brachten zij u als betaling.

16 Edom dreef koopmansschap met u ter wille van de menigte uwer kunstwerken: karbonkel, purper, borduursel, lijnwaad, paarlen en jaspis leverde het u als waren.

17 Juda en Israels land, zij dreven met u handel: van tarwe, wierook, was, honing, olie en balsem voorzagen zij uw markt.

18 Damaskus dreef koopmansschap met u vanwege zijn rijkdom in veelsoortige goederen: wijn van Helbon en wol

19 uit Uzal leverden zij u als waren; ijzer, staal, kassie en kalmus lagen op uw markt.

20 Dedan dreef handel met u in keurige zadeldekken;

21 Arabie en alle vorsten van Kedar, zij dreven dienstvaardig koopmansschap met u: zij verkochten u lammeren, rammen en bokken.

22 De handelaars van Sjeba en Raema, zij dreven handel met u: de keur van allerlei balsem en edelgesteente, alsmede goud, leverden zij voor uw goederenstapel.

23 Haran, Kalne en Eden, zij dreven handel met u; Assyrie en gans Medie dreven handel met u.

24 Zij dreven handel met u in wapenrustingen, in violetten en bonte mantels, kostbare tapijten, gevlochten en ineengedraaide touwen.

25 Tarsjisschepen dienden u om u waren te leveren; zodat gij in volle zee gevuld en zwaar belast waart.

26 Op grote wateren voerden u zij die u roeiden; maar de oostenwind verbreekt u in volle zee;

27 uw goederen, koopwaren, handelsartikelen, uw zeelieden en matrozen, uw scheepstimmerlieden en kooplieden, al de krijgslieden op u, de geheel menschenmenigte die gij bevattet, stort in volle zee ten dage van uw val.

28 Van het geschreeuw uwer matrozen beven de golven;

29 van hun schepen zijn afgedaald allen die riemen hanteren, de zeelieden, al de matrozen springen op het land.

30 Zij doen over u hun stem horen en jammeren bitterlijk, zij strooien stof op hun hoofd, wentelen zich in de as.

31 Om u maken zij een kale plek, omgorden zich met treurgewaad; om u wenen zij in bittere zielesmart en bitter rouwmisbaar;

32 over u heffen zij onder elkander een klaagzang aan, en zingen klagend over u: Wie was aan Tyrus gelijk, midden in de zee? Toen uw waren uit de zeeen kwamen, verzadigdet gij vele volken;

33 door de menigte uwer goederen en marktwaren verrijktet gij de koningen der aarde.

34 Nu zijt gij verbroken, uit de zeeen verdwenen, ligt in de diepte des waters; uw marktwaren en uw ganse menigte is er midden in gevallen.

35 Al de bewoners der kustlanden staan ontzet over u; hun koningen huiveren, ja huiveren, hun aangezichten rillen.

36 De handeldrijvende volken fluiten u uit: een voorwerp van ijzing zijt gij geworden; weg zijt gij voor eeuwig!