Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Ezechiël 35

1 Het woord des Heeren kwam aldus tot mij:

2 Menschenkind, vestig uw oog op het gebergte Seir, profeteer daartegen

3 en zeg tot dat gebergte: Zo spreekt de Heere God: Gebergte Seir, ik kom op u af, strek mijn hand tegen u uit en maak u tot een woestenij en wildernis:

4 uw steden zal ik tot puinhopen maken, en gijzelf zult een woestenij worden. Zo zult gij weten dat ik de Heer ben.

5 Dewijl gij eeuwige vijandschap gekoesterd en Israels zonen aan het zwaard tot prooi gegeven hebt, ten tijde van hun ondergang, ten tijde der eindafrekening,

6 daarom, zo waar als ik leef, spreekt de Heere God, door bloed zijt gij schuldig geworden, bloed zal u vervolgen;

7 ik zal het gebergte Seir tot een woestenij en wildernis maken, daaruit wegnemen de gaanden en de komenden.

8 Ik zal met verslagenen uw heuvelen bedekken, uw dalen en al uw kloven; door het zwaard verslagenen zullen er liggen.

9 Tot eeuwige woestenijen zal ik u stellen, en uw steden zullen niet meer bewoond worden. Zo zult gij weten dat ik de Heer ben.

10 Dewijl gij gezegd hebt: Die twee volken en die twee landen moeten mijn eigendom worden, wij zullen ze in bezit nemen--terwijl toch de Heer zich daar bevond,

11 daarom, zo waar als ik leef, spreekt de Heere God, zal ik doen naar uw toorn en uw naijver, die gij in uw haat hun getoond hebt, en zal ik mij aan u doen kennen. Als ik u richt,

12 zult gij weten dat ik de Heer ben. Ik heb al de smaadredenen gehoord die gij tegen Israels bergen hebt uitgesproken: zij liggen woest en zijn ons tot prooi gegeven.

13 Zo hebt gij tegen mij een hogen toon aangeslagen, overmoedige woorden tegen mij gesproken; ik heb ze gehoord.

14 Zo spreekt de Heere God:

15 Gelijk gij u verheugt omdat het erfdeel van het huis Israel verwoest is, zo zal ik u doen: een woestenij zult gij worden, gebergte Seir! ja, gans Edom zal te gronde gaan. Zo zult gij weten dat ik de Heer ben.