Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Ezechiël 46

1 Zo spreekt de Heere God: De poort van het binnenvoorhof die naar het oosten gekeerd is moet de zes werkdagen gesloten blijven, maar op den sabbatdag en den dag der nieuwemaan geopend worden;

2 dan zal de vorst door de poortzaal van buiten af er ingaan, maar blijven staan aan den deurpost der poort, en de priesters zullen zijn brand offers en dankoffers brengen; daarna zal hij, na zich neergebogen te hebben op den drempel der poort, er weder uitgaan; en de poort wordt voor den avond niet weer gesloten.

3 Maar het volk des lands zal zich op de sabbatten en nieuwemanen voor die poort neerbuigen voor den Heer.

4 Het brandoffer dat de vorst op den sabbatdag aan den Heer brengen zal moet bestaan uit zes gave lammeren en een gaven ram,

5 met een meeloffer van een maat bij den ram, en met een naar eigen believen bij de lammeren, benevens een stoop olie bij elke maat meel.

6 Op den nieuwemaansdag zal het bestaan uit een gaven jongen stier, zes gave lammeren en een gaven ram;

7 bij den stier en bij den ram zal hij telkens een maat meel als meeloffer brengen, en bij de lammeren zoveel hij vermag, benevens een stoop olie bij elke maat.

8 Wanneer de vorst komt, zal hij door de poortzaal binnengaan en langs denzelfden weg heengaan.

9 En wanneer het volk des lands op de feesttijden voor den Heer komt, dan moet hij die door de noordpoort inkomt om zich neer te buigen door de zuidpoort heengaan, en wie door de zuidpoort inkomt door de noordpoort heengaan: niemand mag door dezelfde poort waardoor hij is binnengekomen weggaan, maar ieder moet rechtdoorgaande den tempel verlaten.

10 Ook de vorst die in hun midden is zal evenals zij binnenkomen en heengaan.

11 Op de feesten en hoogtijden zal het meeloffer bestaan uit een maat meel bij elken stier en elken ram, en bij de lammeren uit zoveel hij goedvindt, en een stoop olie worde bij elke maat gevoegd.

12 En wanneer de vorst een vrijwillig offer brengt, hetzij brand offer hetzij dankoffer, een vrijwillig offer aan den Heer, dan zal men voor hem de poort openen die naar het oosten gekeerd is, en zal hij brand offers en dankoffers brengen, zoals hij op den sabbatdag doet; maar

13 zodra hij is heengegaan, zal men de poort weer sluiten. Ook zal hij dagelijks een gaaf eenjarig lam als brandoffer aan den Heer brengen;

14 elken morgen zal hij het brengen, en daarbij elken morgen een meeloffer van het zesde ener maat met het derde ener stoop olie om daarmee de meelbloem te mengen als meeloffer voor den Heer: een eeuwige inzetting.

15 Elken morgen zal men het lam, het meeloffer en de olie brengen als een vast brandoffer.

16 Zo spreekt de Heere God: Wanneer de vorst aan een zijner zonen een stuk van zijn erfdeel ten geschenke geeft, dan zal dit voor zijn zonen een erfelijke bezitting zijn;

17 maar geeft hij een stuk van zijn erfdeel aan een zijner dienaren, dan zal het aan dezen slechts toebehoren tot aan het jaar der vrijlating, en dan weer het eigendom van den vorst worden; alleen wat zijn zonen ten deel valt zal voorgoed het hunne zijn.

18 En de vorst zal niets van het erfdeel des volks wegnemen om het te onderdrukken: van zijn eigen bezitting zal hij zijn zonen een erfdeel geven; opdat geen lid van mijn volk uit zijn bezitting verdrongen worde.

19 Toen bracht hij mij door den ingang ter zijde van de poort naar de heilige kamers die voor de priesters bestemd zijn en op het noorden liggen, en daar was een plaats in het achterste gedeelte daarvan, in het westen.

20 Hij zeide tot mij: Dit is de plaats waar de priesters het schuld offer en het zondoffer koken en het meeloffer bakken zullen; opdat zij het niet in het buitenvoorhof brengen, waardoor zij het volk zouden wijden.

21 Hierop voerde hij mij in het buitenvoorhof en leidde mij naar de vier hoeken van het voorhof, en zie, daar was in elken hoek van het voorhof een hof, kleine hoven

22 in al de vier hoeken van het voorhof, veertig el lang en dertig breed, alle vier van dezelfde afmetingen.

23 Zij waren alle vier door een muur omgeven, waarin van onderen aan alle kanten stookplaatsen waren gemaakt.

24 Hij zeide tot mij: Dit zijn de keukens waar zij die den tempel bedienen de slachtoffers van het volk zullen koken.