Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Ezechiël 5

1 Voorts, menschenkind, neem een scherp zwaard, dat gij als scheermes moet gebruiken en over uw hoofd en baard laten gaan. Daarna zult gij een weegschaal nemen en het haar verdelen:

2 een derde zult gij verbranden midden in de stad, zodra de belegeringsdagen afgelopen zijn; een tweede derde zult gij rondom haar met het zwaard slaan; het laatste derde zult gij in den wind strooien.

3 Van dit laatste zult gij enige weinige getelde haren oprapen en in een slip van uw kleed binden.

4 En zelfs van deze zult gij nog enige nemen, midden in het vuur werpen en verbranden. En gij zult tot het gehele huis Israel zeggen:

5 Zo spreekt de Heere God: Dit is Jeruzalem. Ik heb haar te midden der natien gezet, en landen rondom haar.

6 Maar zij, godvergeten, was weerspannig tegen mijn verordeningen, meer nog dan de natien, en tegen mijn inzettingen meer dan de landen rondom haar; want mijn verordeningen hebben zij versmaad en in mijn inzettingen niet gewandeld.

7 Daarom spreekt de Heere God aldus: Omdat gij weerspanniger geweest zijt dan de natien rondom u, in mijn inzettingen niet gewandeld en mijn verordeningen niet betracht hebt, maar u gedragen hebt volgens de verordeningen der natien rondom u,

8 daarom spreekt de Heere God aldus: Zie ook ik keer mij tegen u en zal strafgerichten in uw midden voltrekken ten aanschouwen der natien:

9 ik zal met u doen wat ik nog nooit gedaan heb en ook nooit weer doen zal, wegens al uw afschuwelijkheden.

10 Daarom zullen in uw midden vaders hun zonen, en zonen hun vaders opeten, en zal ik onder u strafgerichten voltrekken en alwat van u overschiet naar alle windstreken verstrooien.

11 Daarom, zo waar als ik leef spreekt de Heere God, omdat gij mijn heiligdom hebt verontreinigd door al uw gruwelen en afschuwelijkheden, zal ook ik er op inslaan, zonder verschoning; neen, ook ik zal niet sparen:

12 een derde deel van u zal aan de pest sterven en van honger in uw midden omkomen; een tweede derde zal door het zwaard in uw omtrek vallen; het laatste derde zal ik in alle winden verstrooien, en ik zal een zwaard achter hen ontbloten.

13 Zo zal mijn toorn en mijn gramschap aan hen gekoeld worden; zo zal ik mij voldoening verschaffen, en zullen zij weten dat ik, de Heer, in mijn naijver gesproken heb, als ik mijn gramschap aan hen koel.

14 Ik zal u tot een puinhoop maken, en tot een smaad onder de natien rondom u, ten aanschouwen van alle voorbijgangers.

15 En gij zult een voorwerp van smaad en schimp, een waarschuwend voorbeeld en een reden tot ontzetting voor de natien rondom u wezen, wanneer ik strafgerichten aan u voltrek in toorn en gramschap en met grimmige tuchtigingen; ik, de Heer, heb het gesproken.

16 Wanneer ik mijn boze pijlen, die verderf moeten aanbrengen, op u afschiet om u te verderven, en ik zwaren honger onder u breng,

17 dan zal ik onder u den staf des broods verbreken en tegen u honger en wild gedierte loslaten, die u ontvolken zullen; ook zal de pest onder u rondwaren, en zal ik een zwaard over u brengen. Ik, de Heer, heb het gesproken.