Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Daniël 10

1 In het derde jaar van Cyrus, den koning der Perzen, werd aan Daniel, die Beltsjassar genoemd werd, een woord geopenbaard, en het woord was waarheid en zware dienst; en hij begreep het woord en kreeg inzicht in de verschijning.

2 In die dagen was ik, Daniel, rouwbedrijvend drie weken lang:

3 ik at geen smakelijk brood, vlees noch wijn kwam mij over de lippen, en ik zalfde mij niet, totdat volle drie weken verlopen waren.

4 En op den vier en twintigsten dag der eerste maand bevond ik mij aan den oever der grote rivier, de Tigris.

5 Ik sloeg mijn ogen op, en daar zag ik een man, in linnen gekleed, met een gordel van Ufazgoud om de lenden;

6 zijn lichaam was als chrysoliet, zijn gelaat als de bliksem; zijn ogen waren als vuurfakkelen, zijn armen en benen als gepolijst koper; het geluid zijner woorden was aan het gedruis ener menigte gelijk.

7 Alleen ik, Daniel, zag die verschijning; de mannen die bij mij waren zagen haar niet, maar een grote schrik viel op hen, zodat zij de vlucht namen om zich te verbergen.

8 Zo bleef ik alleen over en zag die grote verschijning; geen kracht bleef in mij over, mijn kleur verschoot en verdween, en ik behield geen kracht.

9 Daar hoorde ik het geluid zijner woorden, en toen ik dit vernam, zonk ik in diepen slaap en viel op mijn aangezicht ter aarde.

10 En zie, een hand raakte mij aan en deed mij op knieen en handpalmen sidderend oprijzen.

11 Toen zeide hij tot mij: Daniel, veelgeliefde man, geef acht op de woorden die ik tot u ga spreken en ga op uw plaats staan; want nu ben ik tot u gezonden. En terwijl hij dit woord tot mij sprak, ging ik bevend staan.

12 Hij zeide tot mij: Vrees niet, Daniel; want van den eersten dag af dat gij er uw zinnen op gezet hebt om inlichting te verkrijgen en u te verootmoedigen voor uw God zijn uw woorden gehoord, en op uw woorden ben ik gekomen.

13 Een en twintig dagen stond de vorst van het rijk der Perzen tegenover mij, en zie, Michael, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp. Nu heb ik hem achtergelaten bij de koningen van Perzie,

14 en ben zelf gekomen om u inlichting te geven omtrent hetgeen aan uw volk later overkomen zal; want dit is nog een gezicht dat op verren tijd betrekking heeft.

15 Toen hij alzo tot mij sprak, richtte ik mijn aangezicht op den grond en bleef sprakeloos.

16 En zie, hij die er uitzag als een menschenkind raakte mijn lippen aan. Toen opende ik mijn mond, sprak en zeide tot hem die tegenover mij stond: Heer door deze verschijning hebben smarten mij overvallen en heb ik geen kracht behouden;

17 hoe zou een dienaar van zulk een heer spreken tot zulk een heer? Ik houd het niet langer uit, en er blijft in mij geen adem over.

18 Doch hij die het uiterlijk van een mens had raakte mij opnieuw aan, sterkte mij

19 en zeide: Vrees niet, veelgeliefde man, vrede zij u! wees sterk, sterk! En zodra hij tot mij sprak, voelde ik mij gesterkt en zeide: Mijn heer spreke; want gij hebt mij gesterkt.

20 Toen zeide hij: Gij weet, waarom ik tot u gekomen ben? Welnu, ik moet terugkeren om te strijden tegen den vorst der Perzen, en ga ik van hem heen, dan komt de vorst der Grieken--

21 toch zal ik u verkondigen wat opgeschreven is in het boek der waarheid--en niemand zal zich nevens mij kloek tegen hen houden dan uw vorst Michael.