Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Daniël 7

1 In het eerste jaar van Belsjassar, den koning van Babel, had Daniel op zijn legerstede een droom en gezichten die in zijn brein opstegen. Toen schreef hij den droom op, de hoofdzaak verhalend.

2 Daniel hief aan en zeide: Ik aanschouwde in mijn nachtgezicht: Zie, de vier winden des hemels brachten de grote zee in beroering,

3 en vier grote beesten, het een onderscheiden van het ander, stegen uit de zee op.

4 Het eerste was aan een leeuw gelijk en had arendsvleugelen; ik bleef er naar zien, totdat zijn vleugelen werden uitgerukt en het van den grond opgericht, als een mens op de voeten neergezet en hem een menschenhart gegeven werd.

5 En zie, een ander beest, een tweede! Het geleek op een beer, was half opgericht en had drie ribben in den muil, tussen de tanden; en men zeide tot hem: Op, eet veel vlees!

6 Daarna zag ik toe, en zie, een ander beest, aan een luipaard gelijk, met vier vogelvleugels op den rug; het had vier koppen, en hem werd heerschappij gegeven.

7 Daarna zag ik in het nachtgezicht, hoe een vierde beest opkwam, vreselijk, schrikwekkend, buitengewoon sterk, met grote ijzeren tanden, waarmee het vrat en vermaalde, terwijl het de rest met de poten vertrapte; het verschilde van al de beesten die hem waren voorgegaan en had tien horens.

8 Terwijl ik op die horens lette, zie, een andere horen, een kleine, groeide daartussen op, en drie der vorige horens werden daardoor ontworteld; en zie, in dien horen waren ogen als van een mens, en een mond die een hogen toon voerde.

9 Ik zag toe, totdat tronen geplaatst werden en een Hoogbedaagde zich neerzette; zijn gewaad was wit als sneeuw, zijn hoofdhaar glanzend als wol, zijn troon vuurvlammen, het raderwerk er van een brandend vuur;

10 een vuurstroom golfde en vloeide voor hem uit; duizend duizendtallen dienden hem, tienduizend tienduizendtallen stonden voor hem. Het gericht zette zich, en de boeken werden geopend.

11 Ik zag dan toe vanwege den hogen toon dien de horen gevoerd had; ik zag toe, totdat het beest gedood, zijn lijk vernield en in den vuurpoel geworpen werd.

12 Ook aan de overige beesten ontnam men de heerschappij, maar een levensverlenging werd hun gegeven tot tijd en wijle.

13 Ik zag toe in het nachtgezicht, en zie, met de wolken des hemels kwam een die aan een mensenzoon gelijk was; hij ging naar den Hoogbedaagde, men deed hem tot dezen nadertreden.

14 En hem werd gegeven heerschappij, eer en koningsschap; alle volken, stammen en talen dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige, die niet vergaan zou, en zijn koninkrijk een dat niet omvergeworpen kon worden.

15 De geest van mij, Daniel, werd onrustig in het omhulsel, en de gezichten in mijn brein opgerezen ontroerden mij.

16 Ik trad toe op een dergenen die daar stonden en vroeg hem om inlichting omtrent dit alles; waarop hij tot mij sprak en mij de zaken uitlegde.

17 Wat deze grote beesten, die vier in getal zijn, betreft: vier koningen zullen uit de aarde opstaan;

18 maar dan zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningsschap ontvangen en tot in eeuwigheid bezitten, ja in alle eeuwigheid.

19 Toen verlangde ik inlichting te ontvangen omtrent het vierde dier, dat van alle andere onderscheiden was, zeer schrikwekkend, met ijzeren tanden en koperen klauwen, vretend, vermalend en de rest met de poten vertrappend;

20 ook omtrent de tien horens die het op den kop had, en den anderen die opkwam en waarvoor drie vielen; welke horen en ogen had en een mond die een hogen toon voerde, terwijl hij groter werd dan de overige.

21 Ik had gezien, hoe die horen krijgvoerde tegen de heiligen en hen overmocht;

22 totdat de Hoogbedaagde kwam en aan de heiligen des Allerhoogsten recht verschaft werd, en de tijd aanbrak waarop de heiligen het koningsschap aanvaardden.

23 Aldus sprak hij: Wat het vierde beest aangaat: er zal een vierde koninkrijk op aarde zijn, dat verschillen zal van alle andere koninkrijken en de ganse aarde verslinden, vertreden en vermalen.

24 Wat de tien horens aangaat: uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, en na hen staat een andere op, die van de overige verschillen en drie koningen vernederen zal.

25 Hij zal woorden tegen den Allerhoogste spreken, de heiligen des Allerhoogsten mishandelen en tijden en inzettingen pogen te veranderen, en zij zullen in zijn hand gegeven worden een tijdruimte, tijdruimten en een halve tijdruimte.

26 Maar het gericht zal zich neerzetten, en men zal zijn heerschappij wegnemen om haar voorgoed te verdelgen en te vernietigen.

27 Dan zal het koningsschap, de heerschappij en de macht over de koninkrijken onder den gansen hemel aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten gegeven worden; het rijk van dit volk zal een eeuwig rijk zijn, en alle heerschappijen zullen het dienen en gehoorzamen.

28 Hier is het einde der zaak. Wat mij, Daniel, aangaat, mijn gedachten verbijsterden mij zeer en mijn kleur verschoot, en ik bewaarde de zaak in mijn hart.