Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Leviticus 18

1 De Heer sprak tot Mozes:

2 Spreek tot de Israelieten en zeg hun: Ik ben de Heer, uw god.

3 Gij zult u niet gedragen als de Egyptenaren, in wier land gij gewoond hebt; ook zult gij u niet gedragen als de Kanaanieten, in wier land ik u ga brengen, noch in hun inzettingen wandelen.

4 Mijn verordeningen zult gij onderhouden en mijn inzettingen in acht nemen, door daarin te wandelen; ik ben de Heer, uw god.

5 Gij zult mijn inzettingen en verordeningen in acht nemen, bij welker opvolging een mens leven zal. Ik ben de Heer.

6 Niemand uwer mag naderen tot vlees van zijn eigen lichaam, om een schaamte te ontdekken. Ik ben de Heer.

7 De schaamte van uw vader en uw moeder zult gij niet ontdekken: het is uw moeder; haar schaamte zult gij niet ontdekken.

8 De schaamte van uws vaders vrouw zult gij niet ontdekken: het is de schaamte uws vaders.

9 De schaamte uwer zuster, onverschillig of zij de dochter uws vaders of die uwer moeder, of zij in huis of daarbuiten geboren is, haar schaamte zult gij niet ontdekken.

10 De schaamte der dochter van uw zoon of van uw dochter zult gij niet ontdekken; want ze zijn uw eigen schaamte.

11 De schaamte der dochter van uws vaders vrouw, die voor dochter uws vaders en voor uw zuster geldt, zult gij niet ontdekken.

12 De schaamte der zuster uws vaders zult gij niet ontdekken: het is uws vaders vlees.

13 De schaamte der zuster uwer moeder zult gij niet ontdekken; want het is vlees uwer moeder.

14 De schaamte van den broeder uws vaders zult gij niet ontdekken; tot zijn vrouw zult gij niet naderen: het is uw tante.

15 De schaamte uwer schoondochter zult gij niet ontdekken; het is de vrouw van uw zoon; daarom zult gij haar schaamte niet ontdekken.

16 De schaamte van uws broeders vrouw zult gij niet ontdekken: het is de schaamte van uw broeder.

17 De schaamte van een vrouw en haar dochter zult gij niet ontdekken; ook zult gij noch de dochter van haar zoon noch die van haar dochter nemen om haar schaamte te ontdekken; zij zijn uw eigen vlees; dat is een schanddaad.

18 Ook zult gij geen vrouw bij haar zuster nemen, tot medevrouw, om haar schaamte bij die der eerste, terwijl zij nog leeft, te ontdekken.

19 Gij zult ook tot een vrouw zolang zij onrein is door haar stonden niet naderen om haar schaamte te ontdekken.

20 Gij zult ook met de vrouw van uw naaste geen gemeenschap houden, om u daardoor te verontreinigen.

21 Ook zult gij van uw kinderen geen aan den Moloch doen overleveren, en aldus den naam van den Heer, uw god, ontheiligen. Ik ben de Heer.

22 Bij een man zult gij niet liggen als bij een vrouw; dat is iets afschuwelijks.

23 Ook zult gij met generlei dier gemeenschap hebben, waardoor gij onrein zoudt worden; noch zal een vrouw met een dier te doen hebben. Dat is een tegennatuurlijke vermenging.

24 Verontreinigt u door geen dezer handelingen; want door dit alles zijn de volkeren verontreinigd die ik voor u uit ga wegdrijven.

25 Zo is het land onrein geworden, heb ik zijn schuld daaraan thuis gezocht, en heeft het land zijn bewoners uitgespuwd.

26 Onderhoudt gij dan mijn inzettingen en verordeningen en bedrijft geen dezer afschuwelijkheden; noch een inboorling, noch een vreemde die onder u verblijf houdt doe dat!

27 Want al die afschuwelijkheden hebben de bewoners des lands die daar voor u woonden bedreven, en daardoor is het land onrein geworden.

28 Laat dan het land u niet uitspuwen omdat gij het verontreinigd hebt, zoals het de volkeren die er voor u gewoond hebben uitgespuwd heeft.

29 Want alwie een dezer afschuwelijkheden bedrijft, zij die ze bedrijven zullen uitgeroeid worden uit hun volk.

30 Neemt dus uw plicht jegens mij in acht, door geen der afschuwelijke inzettingen te betrachten welke voor u nageleefd zijn; opdat gij er u niet door verontreinigt. Ik ben de Heer, uw god.