Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Leviticus 23

1 De Heer zeide tot Mozes:

2 Spreek tot de Israelieten en zeg hun: De feestgetijden des Heeren, die gij als heilige vierdagen zult afkondigen, zijn de navolgende; dit zijn mijn feestgetijden:

3 zes dagen zal werk verricht worden, maar op den zevenden is het grote rustdag, heilige vierdag; generlei werk zult gij doen: sabbat is het ter ere van den Heer in al uw woonplaatsen.

4 Dit zijn 's Heeren feestgetijden, heilige vierdagen die gij op den voor elk bepaalden tijd zult afkondigen:

5 in de eerste maand op den veertienden dag in schemeravond is het pascha ter ere van den Heer,

6 en op den vijftienden dag dier maand is het het feest der ongezuurde brooden ter ere van den Heer: zeven dagen zult gij ongezuurd brood eten.

7 Den eersten dag zal het voor u heilige vierdag zijn: geen beroepswerk zult gij verrichten.

8 Gij zult zeven dagen een vuuroffer aan den Heer brengen, en den zevenden dag is het heilige vierdag: geen beroepswerk zult gij daarop verrichten.

9 De Heer zeide tot Mozes:

10 Spreek tot de Israelieten en zeg hun: Wanneer gij in het land komt dat ik u ga geven en gij den oogst afmaait, dan moet gij een schoof uit de keur van uw oogst tot den priester brengen,

11 die haar aan den Heer zal aanbieden, zodat u dit ten goede komt. Daags na den sabbat zal de priester haar aanbieden.

12 En op den dag waarop gij de schoof aanbiedt zult gij een gaaf lam van een jaar oud als brandoffer aan den Heer offeren,

13 met het daarbij behorend meeloffer, twee tiende meelbloem met olie gemengd, als vuuroffer voor den Heer ten liefelijken geur; benevens het plengoffer dat er bij behoort, een kwart stoop wijn.

14 Noch brood, noch geroost koorn, noch versche korrels zult gij eten voordat gij op dien dag de gave van uw god hem gebracht hebt. Een eeuwige inzetting is het, ook voor uw nageslacht, in al uw woonplaatsen.

15 Van daags na den sabbat, den dag waarop gij de aanbiedingsschoof hebt gebracht, zult gij tellen; zeven volle weken zullen het zijn.

16 Tot den dag na den zevenden sabbat zult gij tellen, vijftig dagen, en dan zult gij een nieuw meeloffer aan den Heer brengen.

17 Uit uw woonplaatsen zult gij brood als aanbiedingsoffer brengen; twee stuks, elk van twee tiende meelbloem; gezuurd zullen zij gebakken worden, als eerstelingen voor den Heer.

18 Gij zult bij dat brood brengen zeven gave lammeren van een jaar, een jongen stier en twee rammen; zij zullen een brandoffer zijn voor den Heer, met het daarbij behorend meel offer en plengoffer, een vuuroffer ten liefelijken geur voor den Heer.

19 Ook zult gij een bok brengen ten zondoffer en twee lammeren van een jaar ten dankoffer.

20 En de priester zal ze bij het eerstelingenbrood als aanbiedingsgave bewegen voor den Heer, bij de twee lammeren. Zij zullen heilig zijn den Heer en den priester die ze brengt ten deel vallen.

21 Op dien dag zal het voor u heilige vierdag wezen: geen beroepswerk zult gij doen; een eeuwige inzetting zal het in al uw woonplaatsen, ook voor uw nageslacht, zijn.

22 En wanneer gij wat op uw land staat inoogst, dan zult gij een hoek van uw akker onafgemaaid laten, en wat van de aren valt niet opgaren; aan de armen en de vreemden zult gij dat overlaten. Ik ben de Heer, uw god.

23 De Heer sprak tot Mozes:

24 Zeg den Israelieten: In de zevende maand, op den eersten der maand, zal het voor u rustdag zijn, een gedenkdag des geschals, een heilige vierdag;

25 gij zult geen beroepswerk doen en een vuuroffer aan den Heer brengen.

26 De Heer sprak tot Mozes:

27 Doch op den tienden dag van deze zevende maand is het de verzoendag; een heilige vierdag zal hij voor u zijn, waarop gij u kastijden zult en een vuuroffer aan den Heer brengen.

28 Ook zult gij op dien dan generlei werk verrichten; want het is een verzoendag, om verzoening voor u te bewerken voor het aangezicht van den Heer, uw god.

29 Want ieder mens die zich op dien dag niet kastijdt zal uitgeroeid worden uit zijn volk,

30 en ieder mens die op dien dag enigerlei werk doet, zal ik doen omkomen uit het midden zijns volks.

31 Geen werk zult gij verrichten; het is een eeuwige inzetting, ook voor uw nageslacht, in al uw woonplaatsen.

32 Een grote rustdag zal het voor u zijn, waarop gij u kastijdt. Op den negenden der maand des avonds zult gij, van den enen avond tot den volgenden, uw rust nemen.

33 De Heer sprak tot Mozes:

34 Zeg den Israelieten: Op den vijftienden dag van deze zevende maand is het, zeven dagen lang, het loofhuttenfeest, ter ere van den Heer;

35 den eersten dag zij het een heilige vierdag, waarop gij geen beroepswerk verricht.

36 Zeven dagen zult gij een vuuroffer aan den Heer brengen: den achtsten zal het u een heilige vierdag zijn en zult gij een vuuroffer aan den Heer brengen; een hoogtijd is het: geen beroepswerk zult gij verrichten.

37 Dit zijn de feestgetijden van den Heer, die gij als heilige vierdagen zult afkondigen, om daarop vuuroffers aan den Heer te brengen: brand offers, meel offers, slacht offers en plengoffers, zoals voor elken dag zijn voorgeschreven;

38 behalve 's Heeren sabbatten en uw giften, al uw geloften en al de vrijwillige gaven die gij aan den Heer schenkt.

39 Doch op den vijftienden dag der zevende maand, wanneer gij de opbrengst van uw land inzamelt, zult gij 's Heeren feest zeven dagen lang vieren;

40 op den eersten dag zal het rustdag en op den achtsten zal het rustdag zijn. Voorts zult gij op den eersten dag vruchten nemen van sierplanten, benevens palmtwijgen, takken van loofrijke bomen en beekwilgen, en zeven dagen vrolijk zijn voor het aangezicht van den Heer, uw god.

41 Gij zult dit feest als feest ter ere van den Heer zeven dagen in het jaar vieren; een eeuwige inzetting is het, ook voor uw nageslacht; in de zevende maand zult gij het vieren.

42 Zeven dagen lang zult gij in loofhutten wonen; alle inboorlingen in Israel zullen in loofhutten wonen;

43 opdat uw nageslacht wete, dat ik de Israelieten in hutten heb doen wonen toen ik hen uit Egypteland uitleidde. Ik ben de Heer, uw god.

44 Zo gaf Mozes de feestgetijden van den Heer aan de Israelieten op.