Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Leviticus 3

1 Wanneer iemands gave een dankoffer is en hij een stuk rundvee brengt, van het manlijk of van het vrouwlijk geslacht, zal hij een gaaf dier voor den Heer brengen.

2 Dan zal hij zijn hand op den kop van zijn offerdier leggen en het slachten aan den ingang van de tent der samenkomst; waarna Aarons zonen, de priesters, het bloed rondom aan het altaar zullen storten.

3 Van het dankoffer zal hij ten vuuroffer aan den Heer brengen: het vet dat de ingewanden bedekt, al het vet aan de ingewanden,

4 de beide nieren met het vet daarop, dat aan de lenden is, en de leverkwabbe; met de nieren zal hij het er afnemen.

5 En Aarons zonen zullen het op het altaar ontsteken, met het brandoffer dat op het hout boven op het vuur op het altaar ligt: een vuuroffer van liefelijken geur voor den Heer.

6 Ook indien zijn ten dankoffer voor den Heer bestemde gave een stuk kleinvee is, van het manlijk of van het vrouwlijk geslacht, zal hij een gaaf dier aan den Heer brengen.

7 Indien het een ram of schaap is dat hij als gave brengt dan zal hij het voor des Heeren aangezicht brengen,

8 zijn hand op den kop van zijn offerdier leggen en het slachten voor de tent der samenkomst;

9 waarna Aarons zonen het bloed rondom aan het altaar zullen sprengen. Als vuuroffer voor den Heer zal hij van het dankoffer het vet opdragen: den vetstaart in zijn geheel--bij de stuit zal hij dien er afnemen--het vet dat de ingewanden bedekt, al het vet aan de ingewanden,

10 de beide nieren met het vet daarop, dat aan de lenden is, en de leverkwabbe; met de nieren zal hij het er afnemen.

11 En de priester zal het op het altaar ontsteken: een vuurofferspijze voor den Heer.

12 Indien zijn gave uit een bok of geit bestaat, dan moet hij het dier voor des Heeren aangezicht brengen, zijn hand op den kop leggen en het slachten voor de tent der samenkomst;

13 waarna Aarons zonen het bloed zullen sprengen rondom aan het altaar.

14 En daarvan zal hij als zijn gave ten vuuroffer voor den Heer brengen: het vet dat de ingewanden bedekt, al het vet aan de ingewanden,

15 de beide nieren en het vet daarop, dat aan de lenden is, en de leverkwabbe; met de nieren zal hij het er afnemen.

16 En de priester zal het op het altaar ontsteken: een vuurofferspijze ten liefelijken geur voor den Heer; al het vet is voor den Heer.

17 Een eeuwige inzetting voor uw nageslacht in al uw woonplaatsen is: vet noch bloed zult gij eten.