Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Amos 2

1 Zo spreekt de Heer: Om drie, ja, vier misdrijven van Moab zal ik het niet afwenden: omdat hij de beenderen van den koning van Edom tot kalk verbrand heeft;

2 dies zal ik een vuur werpen in Moab, dat de burchten van Kerijjoth verteren zal. En Moab zal onder strijdgedruis sterven, onder krijgsgeschreeuw en bazuingeschal,

3 en ik zal den bestuurder uit zijn midden uitroeien en al zijn vorsten met hem doden, spreekt de Heer.

4 Zo spreekt de Heer: Om drie, ja, vier misdrijven van Juda zal ik het niet afwenden: omdat zij de wet des Heeren geminacht en zijn inzettingen niet inachtgenomen hebben, maar hun leugens. door hun vaderen achternagelopen, hen op een doolweg gebracht hebben;

5 dies zal ik een vuur werpen in Juda, dat Jeruzalems burchten verteren zal.

6 Zo spreekt de Heer: Om drie, ja, vier misdrijven van Israel zal ik het niet afwenden: omdat zij een rechtschapen man om een geldstuk verkopen, een arme om een paar schoenen;

7 zij die de geringen op het hoofd treden, de behoeftigen op zij dringen. Zoon en vader gaan naar de deerne, om mijn heiligen naam te ontwijden;

8 te pand genomen klederen spreiden zij uit naast elk altaar, en wijn van in de boete geslagenen drinken zij in de godshuizen.

9 En ik heb nog al den Amoriet voor hen uit verdelgd, die de hoogte had van een ceder en sterk was als eiken; ik verdelgde zijn vruchten boven, zijn wortels beneden.

10 Ik heb u uit Egypteland opgevoerd en veertig jaren door de woestijn geleid; opdat gij het land der Amorieten in bezit mocht nemen.

11 Ook heb ik er uit uw zonen als profeten doen optreden, uit uw jongelingen als nazireers. Of is dit soms onwaar, zonen Israels? spreekt de Heer.

12 Maar gij dwongt de nazireers wijn te drinken en verboodt den profeten te profeteren.

13 Zie, ik doe het onder u wankelen, zoals een wagen vol garven wankelt;

14 dan vindt de vlugge geen wijkplaats, kan de sterke zijn kracht niet gebruiken, noch de held zijn leven redden;

15 dan houdt de boogschutter niet stand, kan de snelvoetige zich niet bergen, de ruiter zijn leven niet redden;

16 zelfs de kloekste der helden brengt er te dien dage slechts het naakte lijf af, spreekt de Heer.