Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Amos 3

1 Hoort dit woord, hetwelk de Heer gesproken heeft over u, zonen Israels! over het ganse geslacht dat ik uit Egypteland opgevoerd heb:

2 van alle geslachten van den aardbodem heb ik alleen op u achtgeslagen; daarom zal ik al uw overtredingen bij u thuiszoeken.

3 Gaan ooit twee met elkander, indien zij niet saamgekomen zijn? Brult een leeuw in het woud zonder een prooi te hebben?

4 Doet een jonge leeuw zijn gegrom uit zijn leger horen, indien hij niet iets gevangen heeft?

5 Valt ooit een vogel op de aarde, indien er geen strik voor hem gespannen is? Springt een knip van den grond op zonder iets te vangen?

6 Wordt de bazuin in een stad gestoken, zonderdat de bevolking verschrikt? Gebeurt er ooit een onheil in een stad, zonderdat de Heer het doet?

7 Zo doet ook de Heere God niets dan nadat hij zijn voornemen aan zijn dienaren de profeten geopenbaard heeft.

8 Als een leeuw brult, wie zou dan niet vrezen? Als de Heere God spreekt, wie zou dan niet profeteren?

9 Doet over de burchten in Assur en over die in Egypteland het navolgende horen: Verzamelt u op het gebergte van Samarie, en ziet, hoe groot de baldadigheid daarin is, hoeveel afpersingen in haar zijn.

10 Zij weten niet van rechtdoen, spreekt de Heer, zij die schatten van geweld en verderf in hun burchten opstapelen.

11 Daarom, zo spreekt de Heere God, zal de vijand het land omringen, uw sterkten uit u omlaaghalen, en zullen uw burchten worden geplunderd.

12 Zo spreekt de Heer: Gelijk een herder uit den muil van den leeuw een paar poten of een oorlap redt, alzo zullen de Israelieten gered worden, zij die in Samarie in den hoek van een bed of op het damast ener sofa zitten.

13 Hoort en betuigt aan het huis Jakob, spreekt de Heer, de god der heirscharen,

14 dat ik, wanneer ik Israels misdrijven bij hem thuiszoek, aan de altaren van Bethel straf zal voltrekken, zodat de altaarhoornen afgehouwen worden en ter aarde vallen;

15 dan zal ik het winterverblijf met de zomerwoning treffen, zullen de elpenbeenen gebouwen tegrondegericht en vele woningen verdelgd worden, spreekt de Heer.