Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Amos 7

1 Dit heeft de Heere God mij getoond: Hij vormde sprinkhanen, toen het nagras begon op te komen, en wel het nagras na de afmaaiing des konings.

2 En toen zij alle kruid des lands opgegeten hadden, zeide ik: Heere God, vergeef toch! Hoe zal Jakob staande blijven? Hij is zo klein!

3 Nu kreeg de Heer hierover berouw. Het zal niet gebeuren, sprak de Heer.

4 Dit heeft de Heere God mij getoond: De Heere God ontbood een regen van vuur, en dit verteerde den groten oceaan en het vasteland.

5 En ik zeide: Heere God, houd toch op! Hoe zal Jakob staandeblijven? Hij is zo klein!

6 Nu kreeg de Heer hierover berouw. Ook dit zal niet gebeuren, sprak de Heer.

7 Dit heeft de Heere God mij getoond: De Heer stond op een muur, een paslood in de hand.

8 En de Heer zeide tot mij: Wat ziet gij Amos? Ik zeide: Een paslood. De Heer zeide tot mij: Ik ga een paslood aanleggen in het midden van mijn volk Israel. Ik zal het niet langer voorbijgaan;

9 maar de hoogten van Izaak zullen verwoest, de heiligdommen van Israel in puin gelegd worden, en tegen het huis van Jerobeam zal ik met het zwaard opstaan.

10 Toen liet Amasja, de priester van Bethel, Jerobeam, den koning van Israel, weten: Amos heeft een samenzwering tegen u gemaakt in het midden van het huis Israel; het land zal tegen al zijn woorden niet bestand zijn.

11 Want dit heeft Amos gezegd: Door het zwaard zal Jerobeam sterven, en Israel zal zeker van zijn grond gevankelijk weggevoerd worden.

12 En Amasja zeide tot Amos: Ziener, pak u weg; vlucht naar het land Juda, eet daar brood en profeteer aldaar.

13 Maar te Bethel zult gij niet meer profeteren; want dit is een koningsheiligdom, een rijkstempel.

14 Hierop antwoordde Amos Amasja: Ik ben geen profeet en geen profetenzoon; ik ben een veebezitter en moerbeienkweeker;

15 doch de Heer nam mij van achter het vee, en de Heer zeide tot mij: Ga, profeteer tegen mijn volk Israel.

16 Nu dan, hoor het woord des Heeren: Omdat gij zegt: Gij moogt niet profeteren tegen Israel, noch uw reden laten stromen tegen het huis Izaak,

17 daarom zegt de Heer: Uw vrouw zal in de stad een lichtekooi worden, uw zonen en dochteren zullen door het zwaard vallen en uw akkers met het snoer worden verdeeld; terwijl gijzelf op onreinen bodem sterven zult en Israel zeker van zijn grond zal worden weggevoerd.