Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Micha 6

1 Hoort toch, wat de Heer spreekt! Sta op, vang een geding aan ten aanhoren der bergen, en dat de heuvelen naar u luisteren!

2 Hoort, bergen, het geding van den Heer, leent het oor, gij grondvesten des aardrijks; want de Heer heeft een geding tegen zijn volk, een aanklacht tegen Israel.

3 Mijn volk, wat heb ik u gedaan? Waarmee--antwoord mij--heb ik u vermoeid?

4 Ik heb u opgevoerd uit Egypteland, uit het slavenhuis verlost, Mozes, Aaron en Mirjam aan uw spits doen gaan.

5 Mijn volk, gedenk toch, wat Balak, Moabs koning, beraamde, en wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde, van Sjittim tot Gilgal--opdat gij 's Heeren gerechte daden moogt erkennen.

6 Waarmee zal ik voor den Heer treden, mij buigen voor God in den hooge? Zal ik voor hem treden met brandoffers, met eenjarige stierkalveren?

7 Zal de Heer welgevallen hebben in duizenden rammen, in tienduizenden stromen olie? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn misdrijf, de vrucht van mijn schoot voor mijn zonde?

8 U is meegedeeld, o mens, wat goed is en wat de Heer van u vraagt: Niets dan recht doen, vroomheid liefhebben en ootmoedig wandelen met uw God.

9 Hoort, de Heer roept der stad toe--en doorzicht is het zijn naam te vrezen, hoort naar de roede en hem die haar bestelde: --

10 Ik zal een einde maken aan goddeloze schatten, en toornen tegen een schrale maat.

11 Zou ik haar voor rein houden met haar goddeloze weegschalen, met haar buidel vol valse gewichten?

12 haar, wier rijkaards vol geweldenarij zijn, wier inwoners leugen spreken, wier tong in hun mond vol bedrog is?

13 Ook ben ik begonnen u te slaan, verwoesting aan te richten om uw zonden.

14 Gij zult eten, maar niet verzadigd worden: het verlangen blijft in uw binnenste; gij zult het uwe trachten te bergen, maar het niet redden, en wat gij nog redt zal ik aan het zwaard overleveren.

15 Gij zult zaaien, maar niet oogsten, olijven treden, maar u niet met olie zalven, most maken, maar geen wijn drinken.

16 De inzettingen van Omri hebt gij inachtgenomen, alwat het huis van Achab gedaan heeft hebt gij nagedaan, hun raadslagen hebt gij gevolgd; opdat ik u zou maken tot een ontzetting, en uw inwoners tot een voorwerp van gesis. Den smaad van de volken zult gij dragen.