Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Nahum 2

1 Een verstrooier is opgetrokken tegen u! Houd de wacht, zie uit langs den weg; stevig de lenden, en zamel veel krachten.

2 Immers, de Heer herstelt den luister van Jakob, met dien van Israel; daar plunderaars hen uitgeschud en hun ranken verdorven hebben.

3 Het schild zijner helden is rood geverfd, de dapperen zijn in scharlaken gekleed; als vuur dat vonken schiet zijn de wagenen ten dage dat ze worden opgesteld, en de lansen die gezwaaid worden.

4 Over de straten rijden de wagens als razenden, zij vliegen over de pleinen; hun gedaante is die van fakkels, als bliksemschichten schieten zij voort.

5 De vorsten ijlen en struikelen in hun vaart, spoeden zich naar den muur, waar het schutdak opgesteld is.

6 De poorten der rivieren staan open, en het paleis smelt weg van angst.

7 Besloten is: zij wordt ontbloot, weggeruimd, terwijl haar slavinnen zuchten als duiven en zich trommelen op de borst.

8 Nineve geleek zolang het bestond op een vijver van wateren; nu vloeien deze weg; "Blijft, blijft!" maar niemand ziet om.

9 Maakt zilver, maakt goud buit; er is geen einde aan den voorraad, aan den schat van kostbaarheden.

10 Uitplundering, uitschudding, uitputting, en een wegsmeltend hart, knikking der knieen, kramp in aller lenden, en elks gelaat is met een hooge kleur overtogen.

11 Waar is zij die het leger van leeuwen, de weideplaats voor leeuwenwelpen was, waar leeuwen en leeuwinnen rondliepen, en leeuwenwelpen, door niemand opgeschrikt?

12 Waar is de leeuw die ten behoeve zijner welpen roofde, en worgde voor zijn leeuwinnen, die zijn holen met roof vulde, zijn schuilhoeken met het geroofde?

13 Zie, ik ga op u los, spreekt de Heer der heirscharen, Ik doe uw menigte in rook opgaan, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren; ik zal uw roof uit het land wegdoen, en de stem uwer gezanten zal nooit meer gehoord worden.