Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Sefanja 3

1 Wee! Aan bittere smart en bezoedeling is prijsgegeven de stad die geweld pleegde;

2 zij heeft niet naar woorden geluisterd, geen vermaningen aangenomen, op den Heer niet vertrouwd, zich tot haar god niet gewend;

3 haar vorsten in haar waren brullende leeuwen, haar bestierders als wolven in den avond, die voor den morgen niets overlaten;

4 haar profeten loszinnigen, verraderlijke mannen; haar priesters ontwijdden het heiligdom, verwrongen de wet.

5 De Heer is rechtvaardig in haar midden en doet niets verkeerds: hij laat des morgens zijn recht aan het licht treden, nooit ontbreekt het; doch de slechtaard kent geen schaamte.

6 Ik heb volken uitgeroeid, tot puin werden hun tinnen, hun landwegen heb ik verwoest, zodat er niemand over trekt, ineengestort liggen hun steden, zonder mensen, zonder inwoners.

7 Ik dacht: Moge zij mij toch vrezen, vermaning aannemen, aan haar ogen worde niet onttrokken alwat ik haar heb gelast. Maar zij hebben zich in alle opzichten slecht gedragen.

8 Wacht daarom op mij, spreekt de Heer, ten dage dat ik als getuige optreed; want mijn oordeel gaat volken verzamelen, koninkrijken samenbrengen om over hen mijn verbolgenheid uit te storten, al de hitte mijns toorns; want door het vuur van mijn naijver zal de ganse aarde verteerd worden.

9 Dan toch zal ik den volken zuivere lippen scheppen, zodat allen den naam des Heeren aanroepen, eenparig hem dienen.

10 Van gindsche zijde van Ethiopie's stromen zullen zij tot mij bidden onder mijn verstrooiden mij geschenken brengen.

11 Te dien dage zult gij u over geen uwer handelingen behoeven te schamen, waardoor gij van mij afgevallen zijt; want dan zal ik uit uw midden uw overmoedige strijdlustigen verwijderen, en zult gij u niet langer trots gedragen op mijn heiligen berg.

12 Dan zal ik in uw midden een nooddruftig en behoeftig volk overlaten, dat op 's Heeren naam zal vertrouwen.

13 Het overschot van Israel zal niets verkeerds doen en geen leugen spreken, in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden; want zij zullen weiden en zich neerleggen, zonderdat iemand hen opschrikt.

14 Juich, dochter Sions! jubel, Israel! wees van ganser harte vrolijk en blijde, dochter Jeruzalems!

15 De Heer heeft hen die u kwamen vonnissen weggedaan, uw vijand uit den weg geruimd; daar Israels koning, de Heer, in uw midden is, zult gij geen rampspoed meer zien.

16 Te dien dage zal men tot Jeruzalem zeggen: Vrees niet, Sion! dat uw handen niet slap neerhangen!

17 De Heer, uw god, is in uw midden, een held die redding brengt; hij zal zich blijde over u verheugen, zich verlustigen in zijn liefde, zich juichend over u verblijden, als op een feestdag.

18 Ik heb uit u het Wee! weggenomen, alwat smaad op u laadt.

19 Zie, te dien tijde ga ik al uw verdrukkers onder handen nemen, redden het kreupele, herzamelen het verstrooide, hen stellen tot voorwerp van lof, tot een van roem op de ganse aarde.

20 Te dien tijde zal ik u weldoen, wanneer ik u herzamel; want ik zal u stellen tot voorwerp van roem, tot een van lof onder alle volken der aarde, wanneer ik uw lot wend voor uw ogen, spreekt de Heer.