Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Zacharia 14

1 Zie, er komt voor den Heer een dag, dat hetgeen op u is buitgemaakt in uw midden verdeeld zal worden.

2 Verzamelen toch zal ik alle volken ten oorlog tegen Jeruzalem; de stad zal ingenomen, de huizen zullen geplunderd, de vrouwen onteerd worden; de helft der inwoners zal in ballingschap gaan; maar het overschot der bevolking zal niet uit de stad weggesleept worden;

3 want de Heer zal uittrekken en strijdvoeren tegen die volken, als toen hij streed op den dag van den veldslag.

4 Te dien dage zullen zijn voeten staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan splijt de Olijfberg middendoor, in de richting van oost naar west, tot een zeer groot dal; de ene helft van den berg wijkt naar het noorden, de andere naar het zuiden.

5 Dan wordt verstopt het dal tussen mijn bergen; want dit bergendal zal reiken tot Asal, en gij zult vluchten zoals gij vloodt voor de aardbeving tijdens Uzzia, den koning van Juda. En de Heer, mijn god, zal met alle heiligen binnentrekken.

6 Te dien dage zal er geen hitte zijn, noch koude door vorst;

7 een onafgebroken dag zal het wezen, aan den Heer bekend, waarop het geen dag en geen nacht zijn zal, maar tegen den tijd van den avond licht zal worden.

8 Te dien dage zal levend water uit Jeruzalem vloeien, de ene helft naar de Oostelijke, de andere naar de Westelijke Zee; en in den zomer en in den winter zal het er zijn.

9 En de Heer zal koning worden over de ganse aarde; op dien dag zal de Heer enig zijn, en zijn naam enig zijn.

10 Het ganse land zal als de Vlakte worden, van Geba tot Rimmon, ten zuiden van Jeruzalem, en dit zal hoogverheven op zijn plaats liggen, van de Benjaminspoort af tot aan de plaats der voormalige poort, de Hoekpoort, en van den toren Hananeel tot de koninklijke perskuipen.

11 Zij zullen daar wonen, terwijl er geen ban meer zal wezen; en Jeruzalem zal veilig liggen.

12 En dit zal de slag zijn dien de Heer al den volken die tegen Jeruzalem te velde zijn getrokken toebrengen zal: hij zal hun vlees doen wegteren, terwijl zij nog op hun voeten staan, en hun ogen zullen wegteren in hun kassen, en hun tong zal wegteren in hun mond.

13 Te dien dage zal een grote beroering, door den Heer gezonden, onder hen ontstaan; zij zullen elkander bij de hand grijpen en tegen elkander de hand opheffen;

14 ook zal Juda tegen Jeruzalem strijd voeren. En de rijkdom van alle omwonende natien zal ingezameld worden, goud, zilver en klederen in grote menigte.

15 Een dergelijke slag zal de paarden treffen, de muilezels, de kamelen, de ezels en al de dieren die in die legers zullen zijn.

16 En alwie overblijven van alle volken die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken zullen opgaan jaar op jaar om zich voor den koning, den Heer der heirscharen, neer te werpen en het Loofhuttenfeest te vieren.

17 En alwie, uit welk geslacht der aarde ook, niet naar Jeruzalem zal opgaan om zich voor den koning den Heer der heirscharen, neer te werpen, die zal geen regen hebben.

18 En indien het Egyptische geslacht niet opgaat en niet komt, dan zal hen de slag treffen waarmee de Heer de natien slaat die niet zullen opgaan om het Loofhuttenfeest te vieren.

19 Dit zal de straf voor de zonde van Egypte zijn en voor de zonde van alle volken die niet zullen opgaan om het Loofhuttenfeest te vieren.

20 Te dien dage zal op de schellen der paarden staan: Heilig aan den Heer, en de potten in het huis des Heeren zullen even heilig zijn als de plengvaten voor het altaar.

21 Ja, alle potten in Jeruzalem en Juda zullen aan den Heer der heirscharen geheiligd zijn, en alle offeraars zullen komen, daarvan nemen en daarin koken, en er zal te dien dage geen Kanaaniet meer in het huis van den Heer der heirscharen zijn.