Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 13

1 De Heer sprak tot Mozes:

2 Zend mannen uit om het land Kanaan te verspieden, hetwelk ik aan de Israelieten ga geven; van elken voorvaderlijken stam zult gij een man zenden, altemaal vorsten.

3 Toen zond Mozes hen uit de woestijn Paran volgens 's Heeren last uit; het waren allen hoofden der Israelieten.

4 Dit zijn hun namen: uit den stam Ruben Sjammua, de zoon van Zakkur;

5 uit den stam Simeon Sjafat, de zoon van Hori;

6 uit den stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne;

7 uit den stam Issachar Jigeal, de zoon van Jozef,

8 uit den stam Efraim Hozea, de zoon van Nun;

9 uit den stam Benjamin Palti, de zoon van Rafu;

10 uit den stam Zebulon Gaddiel, de zoon van Sodi;

11 uit den stam Jozef, uit den stam Manasse Gaddi, de zoon van Suzi;

12 uit den stam Dan Ammiel, de zoon van Gelnalli;

13 uit den stam Azer Sethur, de zoon van Michael;

14 uit den stam Naftali Nahbi, de zoon van Wafsi,

15 uit den stam Gad Geuel, de zoon van Machi.

16 Dit zijn de namen der mannen die Mozes uitzond om het land te verspieden; en Mozes noemde Hozea, den zoon van Nun, Jozua.

17 Mozes dan zond hen uit om het land Kanaan te verspieden, en zeide hun: Trekt hier het zuiden in, bestijgt het gebergte

18 en beziet het land, hoe het is, en het volk dat er woont, of het sterk of zwak is, klein in aantal of talrijk;

19 en van welken aard het land is dat zij bewonen, goed of slecht; en hoedanig de steden zijn waarin zij wonen, open plaatsen of vestingen;

20 en hoe het land is, vet of schraal, of er al dan niet geboomte op staat; en waagt het iets van de vruchten des lands mede te nemen. Het was toen de tijd waarin de eerste druiven rijp waren.

21 Zij trokken dan op en verspiedden het land, van de woestijn Tsin af tot Rehob, op den weg naar Hamath, toe.

22 Zij trokken het zuiden in en kwamen tot Hebron, waar Ahiman, Sjesjai en Talmai woonden, Enakskinderen. Hebron nu is zeven jaren voor Soan in Egypte gebouwd.

23 Als zij in het dal Eskol kwamen, sneden zij daar een rank met een druiventros af, die zij met hun tweeen aan een stok droegen, ook enige granaten en vijgen.

24 Die plaats is het dal Eskol genoemd, naar den tros dien de Israelieten daar afgesneden hebben.

25 Na verloop van veertig dagen keerden zij terug van het verspieden des lands;

26 zij gingen dan en kwamen tot Mozes, Aaron en de gehele gemeente der Israelieten, in de woestijn Paran, te Kades; waar zij aan hen en aan de gehele gemeente verslag gaven en de vruchten des lands toonden.

27 Zij verhaalden hem dan: Wij zijn het land binnengegaan waarheen gij ons gezonden hebt, en het is inderdaad overvloeiende van melk en honing, en ziet hier zijn vruchten.

28 Maar het volk dat het land bewoont is krachtig, de steden zijn versterkt en zeer groot; ook zagen wij daar de Enakskinderen. --

29 Amalek woonde in het Zuiderland; de Hittieten, de Hiwwieten, de Jebuzieten en de Amorieten woonden in het gebergte, en de Kanaanieten aan de zee en den Jordaanoever. --

30 Kaleb daarentegen legde aan het volk tegenover Mozes het zwijgen op en zeide: Laat ons gerust optrekken en het land in bezit nemen; want wij kunnen het zonder twijfel vermeesteren.

31 Doch de mannen die met hem opgetrokken waren zeiden: Wij zijn niet in staat tegen dat volk op te trekken; want het is sterker dan wij.

32 Ook spraken zij tot de Israelieten kwaad van het land dat zij verspied hadden, zeggende: Het land dat wij zijn doorgetrokken om het te verspieden is er een dat zijn bevolking verteert, en het volk dat wij er gezien hebben bestaat louter uit zeer lange mensen.

33 Daar zagen wij ook de reuzen, waarbij wij in eigen oog als sprinkhanen waren, en zo klein waren wij ook in hun oog.