Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 20

1 De Israelieten, de gehele gemeente, kwamen in de woestijn Tsin in de eerste maand, en het volk bleef te Kades; daar stierf Mirjam en werd er begraven.

2 Eens, toen de gemeente geen water had spande zij samen tegen Mozes en Aaron.

3 En het volk maakte twist met Mozes en zeide: Och of wij maar omgekomen waren, toen onze broeders voor 's Heeren aangezicht den geest gaven!

4 Waarom hebt gij 's Heeren vergadering in deze woestijn gebracht om er met ons vee te sterven?

5 Ja, waarom hebt gij ons uit Egypte opgevoerd om ons in dit slechte oord te brengen, waar graan noch vijg, wijnstok noch granaat is, noch ook water om te drinken?

6 Nu gingen Mozes en Aaron van voor de vergadering naar den ingang van de tent der samenkomst en vielen op hun aangezicht. De heerlijkheid des Heeren vertoonde zich aan hen,

7 en de Heer sprak tot Mozes:

8 Neem den staf vergader met uw broeder Aaron de gemeente en spreek te haren aanschouwen tot de rots; dan zal zij water geven: gij zult voor haar water uit de rots doen vloeien en de gemeente benevens haar vee drenken.

9 Toen nam Mozes den staf die voor den Heer lag, zoals hij hem bevolen had.

10 En nadat Mozes en Aaron de vergadering tegenover de rots bijeengebracht hadden, zeide hij tot hen: Hoort toch, weerspannelingen! Zullen wij voor u uit deze rots water doen vloeien?

11 Daarop hief Mozes zijn hand op en sloeg de rots tweemaal met zijn staf. Toen vloeide er veel water uit; zodat de gemeente met haar vee drinken kon.

12 Maar de Heer zeide tot Mozes en Aaron: Omdat gij niet in mij geloofd en dientengevolge mij niet geheiligd hebt voor de ogen der Israelieten, daarom zult gij deze vergadering niet brengen in het land dat ik haar geef. --

13 Dit is het water van Meriba, waar de Israelieten met den Heer getwist hebben en hij zich onder hen als den Heilige heeft doen kennen.

14 Mozes zond uit Kades boden naar den koning van Edom met den last: Zo zegt uw broeder Israel: Gij weet zelf, hoevele moeiten mij getroffen hebben.

15 Onze vaderen gingen af naar Egypte, en wij woonden daar geruimen tijd. De Egyptenaren behandelden ons en onze vaderen slecht;

16 doch toen wij tot den Heer riepen, verhoorde hij ons, zond een engel en voerde ons uit Egypte. Nu zijn wij te Kades, een stad aan de grens van uw grondgebied.

17 Sta ons toch toe door uw land te trekken. Wij zullen onzen weg niet nemen over akker of wijngaard, noch het putwater drinken; den koninklijken weg zullen wij houden, zonder ter rechter zijde of ter linkerzijde daarvan af te wijken, zolang wij uw grondgebied doortrekken.

18 Maar Edom zeide tot hem: Gij zult niet door mijn land trekken; anders treed ik u met het zwaard tegemoet.

19 De Israelieten zeiden tot hem: Wij zullen de heirbaan houden, en indien ik of mijn vee van uw water drinken, zal ik er den prijs voor geven. Er is geen kwaad bij; te voet zal ik doortrekken.

20 Maar hij zeide: Gij zult niet doortrekken. En Edom trok uit, Israel tegemoet, met een geducht leger en een sterke macht.

21 Toen nu Edom weigerde Israel toe te staan over zijn grondgebied te trekken, keerde Israel zich van hem af.

22 De Israelieten, de gehele gemeente, braken op van Kades en kwamen aan den berg Hor.

23 Daar, aan den berg Hor, op de grens van Edoms land zeide de Heer tot Mozes en Aaron:

24 Aaron zal tot zijn volk verzameld worden; want hij zal het land dat ik den Israelieten geef niet binnengaan, omdat gij beiden tegen mijn bevel weerspannig zijt geweest aan het water van Meriba.

25 Neem Aaron en zijn zoon Eleazar en doe hen den berg Hor bestijgen.

26 Trek Aaron zijn klederen uit en doe ze zijn zoon Eleazar aan; Aaron zal daar tot zijn volk verzameld worden en sterven.

27 Mozes deed zoals de Heer bevolen had: zij bestegen den berg Hor voor de ogen der gehele gemeente.

28 En Mozes trok Aaron zijn klederen uit en deed ze zijn zoon Eleazar aan. En Aaron stierf aldaar, op den bergtop; waarna Mozes en Eleazar van den berg afdaalden.

29 Toen de gehele gemeente zag dat Aaron den geest gegeven had beweende het ganse huis Israel hem dertig dagen.