Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 26

1 Na de plaag zeide de Heer tot Mozes en Eleazar, den zoon van Aaron, den priester:

2 Neemt de som op van de gehele gemeente der Israelieten van twintig jaar en daarboven, naar hun familien, alle dienstplichtigen in Israel.

3 Dientengevolge telden Mozes en de priester Eleazar hen, in de vlakte van Moab, aan den Jordaan bij Jericho,

4 van twintig jaar en daarboven, zoals de Heer Mozes bevolen had. De zonen van Israel die uit Egypteland trokken waren:

5 Ruben was Israels eerstgeborene, en de Rubenieten naar hun geslachten waren: van Henoch het geslacht der Henochieten, van Pallu dat der Palluieten,

6 van Hesron dat der Hesronieten, van Karmi dat der Karmieten.

7 Dit zijn de geslachten der Rubenieten. Hun gemonsterden waren drie en veertig duizend zevenhonderd dertig.

8 Pallu's zoon was Eliab.

9 Eliabs zonen waren Nemuel, Dathan en Abiram. Dit zijn die Dathan en Abiram, die, opgeroepen uit de gemeente, in verzet kwamen tegen Mozes en Aaron in de bende van Korah, toen deze in verzet kwam tegen den Heer;

10 toen opende zich de aarde en verslond hen, alsook Korah, bij het sterven der bende, toen het vuur de twee honderd vijftig man verteerde en zij tot een waarschuwend teken werden;

11 maar Korahs zonen stierven niet.

12 De Simeonieten naar hun geslachten waren: van Nemuel het geslacht der Nemuelieten, van Jamin, dat der Jaminieten, van Jachin dat der Jachinieten,

13 van Zerah dat der Zarhieten, van Saul dat der Saulieten.

14 Dit zijn de geslachten der Simeonieten, naar hun gemonsterden, twee en twintig duizend tweehonderd.

15 De Gadieten naar hun geslachten waren: van Sefon het geslacht der Sefonieten, van Haggi dat der Haggieten, van Sjuni dat der Sjunieten,

16 van Ozni dat der Oznieten, van Eri dat der Erieten,

17 van Arod dat der Arodieten, van Areeli dat der Areelieten.

18 Dit zijn de geslachten der Gadieten, naar hun gemonsterden, veertigduizend vijfhonderd.

19 Juda's zonen waren Er en Onan; maar Er en Onan stierven in het land Kanaan.

20 En de Judeers naar hun geslachten waren: van Sjela het geslacht der Sjelanieten, van Peres dat der Parsieten, van Zerah dat der Zarhieten.

21 En de Parsieten waren: van Hesron het geslacht der Hesronieten, van Hamul dat der Hamulieten.

22 Dit zijn de geslachten van Juda, naar hun gemonsterden, zes en zeventig duizend vijfhonderd.

23 De Issacharieten naar hun geslachten waren: van Tola het geslacht der Tolaieten, van Pua dat der Punieten,

24 van Jasjub dat der Jasjubieten, van Sjimron dat der Sjimronieten.

25 Dit zijn de geslachten van Issachar, naar hun gemonsterden, vier en zestig duizend driehonderd.

26 De Zebulonieten naar hun geslachten waren: van Sered het geslacht der Sardieten, van Elon dat der Elonieten, van Jahleel dat der Jahleelieten.

27 Dit zijn de geslachten der Zebulonieten, naar hun gemonsterden, zestigduizend vijfhonderd.

28 Jozes zonen naar hun geslachten waren Manasse en Efraim.

29 De Manassieten: van Machir het geslacht der Machirieten; en Machir had Gilead verwekt; van Gilead dat der Gileadieten.

30 Dit zijn de Gileadieten: van Abiezer het geslacht der Abiezrieten, van Helek dat der Helkieten,

31 van Asriel dat der Asrielieten, van Sichem dat der Sichemieten,

32 van Sjemida dat der Sjemidaieten, van Hefer dat der Hefrieten,

33 Selofhad, de zoon van Hefer, had geen zonen, alleen dochters; de dochters van Selofhad heetten Mahla, Noa, Hogla, Milcha en Tirsa.

34 Dit zijn de geslachten van Manasse; en hun gemonsterden waren twee en vijftig duizend zevenhonderd.

35 Dit zijn de Efraimieten naar hun geslachten: van Sjuthelah het geslacht der Sjuthelahieten, van Becher dat der Bachrieten, van Tahan dat der Tahanieten.

36 En dit zijn de Sjuthelahieten: van Eran het geslacht der Eranieten.

37 Dit zijn de geslachten van Efraim, naar hun gemonsterden, twee en dertig duizend vijfhonderd. Dit zijn Jozefs zonen naar hun geslachten.

38 De Benjaminieten naar hun geslachten waren: van Bela het geslacht der Ballieten, van Asbel dat der Asbelieten, van Ahiram dat der Ahiramieten,

39 van Sjefufam dat der Sjefufamieten, van Hufam dat der Hufamieten.

40 En de zonen van Bela waren Ard en Naaman; van Ard het geslacht der Ardieten, van Naaman dat der Naamanieten.

41 Dit zijn de Benjaminieten naar hun geslachten, en hun gemonsterden waren vijf en veertig duizend zeshonderd.

42 Dit zijn de Danieten naar hun geslachten: van Sjuham het geslacht der Sjuhamieten. Dit zijn de geslachten van Dan naar hun geslachten.

43 Al de geslachten der Sjuhamieten, naar hun gemonsterden, waren vier en zestig duizend vierhonderd.

44 De Azerieten naar hun geslachten waren: van Jitnna het geslacht der Jimnaieten, van Jiswi dat der Jiswieten, van Beria dat der Beriieten.

45 Van de Beriieten, van Heber het geslacht der Hebrieten, van Malkiel dat der Malkielieten.

46 En de dochter van Azer heette Serah.

47 Dit zijn de geslachten der Azerieten, naar hun gemonsterden, drie en vijftig duizend vierhonderd.

48 De Naftalieten naar hun geslachten waren: van Jahseel het geslacht der Jahseelieten, van Guni dat der Gunieten,

49 van Jesar dat der Jisrieten, van Sjillem dat der Sjillemieten.

50 Dit zijn de geslachten van Naftali, naar hun geslachten, en hun gemonsterden waren vijf en veertig duizend vierhonderd.

51 Dit zijn de gemonsterden der Israelieten, zeshonderd een duizend zevenhonderd dertig.

52 De Heer sprak tot Mozes:

53 Onder dezen zal het land ten erfdeel verdeeld worden, naar het getal der namen:

54 aan een groten stam zult gij een groot aan een kleinen een klein erfdeel toewijzen; aan elk zal een erfdeel naar het aantal zijner gemonsterden gegeven worden.

55 Evenwel zal het land door het lot verdeeld worden, naar de namen hunner voorvaderlijke stammen zullen zij hun erfdeel ontvangen.

56 Naar beslissing van het lot zal aan elk zijn erfdeel toegedeeld worden, den enen een groot, den anderen een klein.

57 Dit zijn de gemonsterden der Levieten naar hun geslachten: van Gersjon het geslacht der Gersjonieten, van Kehath dat der Kehathieten, van Merari dat der Merarieten.

58 Dit zijn de geslachten van Levi: dat der Libnieten, dat der Hebronieten, dat der Mahlieten, dat der Musjieten, dat der Korahieten. --En Kehath verwekte Amram.

59 Amrams vrouw heette Jochebed, de dochter van Levi, die aan Levi in Egypte geboren is; zij baarde aan Amram Aaron, Mozes en hun zuster Mirjam.

60 Aan Aaron werden geboren Nadab Abihu, Eleazar en Ithamar.

61 Maar Nadab en Abihu stierven toen zij vreemd vuur voor den Heer gebracht hadden. --

62 Hun gemonsterden waren drie en twintig duizend, manlijke afstammelingen van een maand en daarboven. Immers, zij werden niet gemonsterd onder de Israelieten, omdat hun geen erfdeel onder de Israelieten gegeven was.

63 Dit zijn de gemonsterden door Mozes en den priester Eleazar, die de Israelieten gemonsterd hebben in de vlakte van Moab, aan den Jordaan bij Jericho.

64 En onder hen was niet een van hen die gemonsterd waren door Mozes en den priester Aaron, die de Israelieten in de woestijn van den Sinai gemonsterd hadden.

65 Want de Heer had van hen gezegd: Sterven zullen zij in de woestijn. En niet een was van hen overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.