Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 27

1 Eens naderden de dochters van Selofhad, den zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, die tot de geslachten van Manasse, den zoon van Jozef, behoorden--dit zijn de namen zijner dochters: Mahla, Noa, Hogla, Milka en Tirsa--

2 en plaatsten zich voor Mozes den priester Eleazar, de vorsten en de gehele gemeente, aan den ingang van de tent der samenkomst, zeggende:

3 Onze vader is in de woestijn gestorven hij heeft niet behoord tot de bende die samenrotte tegen den Heer in de bende van Korah, maar om zijn zonde is hij gestorven; en hij had geen zonen.

4 Waarom zou de naam van onzen vader uit zijn geslacht worden afgesneden omdat hij geen zoon had? Geeft ons een bezitting in het midden der broeders van onzen vader!

5 En Mozes bracht de haar betreffende rechtsvraag voor den Heer.

6 De Heer zeide tot Mozes:

7 De dochters van Selofhad hebben gelijk. Gij moet haar stellig een erfelijke bezitting geven onder de broeders van haar vader, en op haar het erfdeel van haar vader doen overgaan.

8 En tot de Israelieten zult gij zeggen: Indien iemand sterft zonder een zoon te hebben, dan zult gij zijn erfdeel op zijn dochter doen overgaan.

9 Indien hij ook geen dochter heeft, dan zult gij zijn erfdeel aan zijn broeders geven.

10 Heeft hij ook geen broeders, dan zult gij zijn erfdeel aan de broeders van zijn vader geven.

11 Had ook zijn vader geen broeders, dan zult gij zijn erfdeel geven aan dien bloedverwant uit zijn geslacht die hem het naast bestaat; die zal het in bezit nemen. Dit zal den Israelieten een rechtsinzetting zijn, zoals de Heer Mozes bevolen heeft.

12 De Heer zeide tot Mozes: Beklim dit gebergte Abarim en zie het land dat ik den Israelieten geef.

13 Wanneer gij het gezien hebt, zult ook gij tot uw volk vergaderd worden, zoals aan uw broeder Aaron geschied is;

14 omdat ook gij tegen mij weerspannig zijt geweest in de woestijn Tsin, bij het twisten der gemeente, toen gij mij aan het water te hunnen aanschouwen hadt moeten heiligen. Dit is het water van Meriba bij Kades, in de woestijn Tsin.

15 Toen sprak Mozes tot den Heer:

16 Dat de Heer, de god der geesten van alle vlees, een man over de gemeente aanstelle,

17 die voor haar uit gaat en ingaat en haar uit leidt en inleidt; opdat 's Heeren gemeente niet op een herderloze kudde gelijke!

18 Hierop zeide de Heer tot Mozes: Neem Jozua, den zoon van Nun, een man in wien geest is, leg hem de hand op,

19 plaats hem voor den priester Eleazar en de gehele gemeente en draag hem zijn taak op voor hun ogen.

20 Leg een deel uwer majesteit op hem; opdat de gehele gemeente der Israelieten naar hem hore.

21 Voor den priester Eleazar zal hij staan, en deze zal voor hem door de beslissing van de uriem den Heer raadplegen; naar zijn last zal hij en zullen alle Israelieten en de gehele gemeente uit gaan en ingaan.

22 En Mozes deed zoals de Heer hem bevolen had: hij nam Jozua, plaatste hem voor den priester Eleazar en de gehele gemeente,

23 legde hem de handen op en droeg hem zijn taak op, zoals de Heer door Mozes gesproken had.