Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 30

1 Mozes sprak tot de stamhoofden der Israelieten: Dit is wat de Heer bevolen heeft:

2 Wanneer iemand een gelofte aan den Heer aflegt, of een eed doet om zich van het een of ander te onthouden, zal hij zijn woord niet schenden: naar alles wat zijn mond is uitgegaan zal hij handelen.

3 Ook wanneer een vrouw een gelofte aan den Heer aflegt en zich tot een onthouding verbindt, terwijl zij nog in haars vaders huis woont, nog een meisje is,

4 en haar vader hoort dat zij een gelofte afgelegd en zich tot een onthouding verbonden heeft, en zwijgt tegenover haar, dan zijn al haar geloften geldig en is zij verplicht tot al de onthoudingen waartoe zij zich verbonden heeft.

5 Maar indien haar vader, wanneer hij hoort dat zij een gelofte afgelegd en zich tot enigerlei onthouding verbonden heeft, haar weerhoudt, dan is het niet geldig, en de Heer zal haar vergiffenis schenken, omdat haar vader haar weerhouden heeft.

6 Treedt zij in het huwelijk terwijl geloften op haar rusten of iets dat haar onbedacht ontglipt is waarmede zij zich tot een onthouding verbonden heeft

7 en hoort haar man daarvan en zwijgt hij wanneer hij er van hoort tegenover haar, dan zijn haar geloften geldig en is zij verplicht tot de onthoudingen waartoe zij zich verbonden heeft.

8 Maar indien haar man, wanneer hij er van hoort, haar weerhoudt en de gelofte die zij afgelegd heeft breekt, alsmede het woord dat haar onbedacht ontglipt is waarmede zij zich tot een onthouding verbonden heeft, dan is het niet geldig, omdat haar man haar weerhouden heeft, en zal de Heer haar vergiffenis schenken.

9 De gelofte ener weduwe of ener verstoten vrouw, alles waartoe zij zich verbonden heeft, is geldig.

10 Heeft zij in het huis van haar man een gelofte gedaan of zich bij eede tot een onthouding verbonden,

11 en haar man heeft het gehoord en tegenover haar gezwegen, haar niet weerhoudende, dan zijn al haar geloften geldig en is zij verplicht tot alle onthoudingen waartoe zij zich verbonden heeft.

12 Maar indien haar man ze uitdrukkelijk, toen hij er van hoorde, gebroken heeft, dan is niets van wat over haar lippen gekomen is, betreffende geloften of verbintenis tot onthouding, geldig. Haar man heeft ze gebroken, en de Heer zal haar vergiffenis schenken.

13 Elke gelofte en elken eed van onthouding tot zelfkastijding, haar man maakt ze geldig of verbreekt ze.

14 Zwijgt haar man tegenover haar van den enen dag tot den anderen, dan heeft hij daardoor al haar geloften en alle verbintenissen tot onthouding die zij op zich genomen heeft geldig gemaakt: hij heeft ze geldig gemaakt, want hij heeft tegenover haar gezwegen toen hij er van hoorde.

15 Indien hij ze enigen tijd na ze gehoord te hebben breekt, dan zal hij zijn schuld dragen.

16 Dit zijn de inzettingen die de Heer Mozes bevolen heeft aangaande de rechten tussen man en vrouw, vader en dochter terwijl zij als meisje in haars vaders huis is.