Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 31

1 De Heer sprak tot Mozes:

2 Wreek de Israelieten op de Midianieten; daarna zult gij tot uw volk vergaderd worden.

3 Toen sprak Mozes tot het volk: Laat een deel uwer mannen zich tot een krijgstocht uitrusten en zich keren tegen Midian, om 's Heeren wraak aan Midian te voltrekken.

4 Duizend man uit elken stam van Israel zult gij in het veld zenden.

5 Zo werden uit Israels stammen, duizend van elken stam, twaalfduizend slagvaardige mannen geteld

6 en Mozes zond hen, duizend van elken stam, in het veld, met Pinehas, den zoon van den priester Eleazar, wien hij de heilige gereedschappen en de trompetten die dienden om alarm te blazen medegaf.

7 Zij trokken te velde tegen Midian, zoals de Heer Mozes bevolen had, en doodden alle mannen.

8 Ook de koningen van Midian doodden zij bij hun gesneuvelden: Ewi, Rekem, Sur, Hur en Reba, de vijf koningen van Midian; ook Bileam, den zoon van Beor, doodden zij met het zwaard.

9 Maar de Israelieten maakten de vrouwen en kinderen der Midianieten krijgsgevangen, en al hun vee, have en rijkdom maakten zij buit;

10 terwijl zij al hun steden, waar zij ook lagen, en al hun kampen verbrandden.

11 Zij namen al den buit en roof mens en dier, mede,

12 en brachten de krijgsgevangenen, den roof en den buit aan Mozes, den priester Eleazar en de gemeente der Israelieten, in het leger in de vlakte van Moab, die aan den Jordaan bij Jericho ligt.

13 Toen nu Mozes, de priester Eleazar en alle vorsten der gemeente hen buiten de legerplaats tegemoet kwamen,

14 werd Mozes vergramd op de legeraanvoerders, de oversten van duizend en van honderd, die van den veldtocht waren gekomen,

15 en Mozes zeide tot hen: Waarom hebt gij al de vrouwen in het leven gelaten?

16 Zij immers zijn voor de Israelieten, door het woord van Bileam, de aanleiding geweest om zich aan den Heer te vergrijpen ter zake van Peor; waardoor de plaag over 's Heeren gemeente gekomen is.

17 Daarom, doodt alwat manlijk is onder de kinderen, en alle vrouwen die gemeenschap met een man gehad hebben, doodt ze.

18 Maar laat alle meisjes die nog geen gemeenschap met een man gehad hebben voor u in het leven.

19 En gij, blijft zeven dagen lang buiten het kamp gelegerd; zovelen van u een mens gedood en een gesneuvelde aangeraakt hebben zullen zich den derden en den zevenden dag ontzondigen, gij zowel als uw krijgsgevangenen.

20 Ook zult gij alle klederen, alle lederen voorwerpen, alwat uit geitenhaar gemaakt is en alle houten gereedschappen ontzondigen.

21 En de priester Eleazar zeide tot de krijgslieden die van den veldtocht waren gekomen: Dit is de wetsinzetting, die de Heer Mozes bevolen heeft:

22 Alleen het goud, zilver, koper, ijzer, tin en lood,

23 alwat tegen het vuur bestand is, zult gij door het vuur laten gaan; zo zal het rein worden, nadat het nog met wijwater ontzondigd is; maar alwat niet tegen het vuur bestand is zult gij door het water laten gaan.

24 En op den zevenden dag zult gij uw klederen wassen en dan rein zijn; daarna moogt gij in het kamp komen.

25 De Heer zeide tot Mozes:

26 Neem met den priester Eleazar en de familiehoofden der gemeente het aantal der buitgemaakte mensen en dieren op,

27 en verdeel ze in twee delen, een voor hen die aan den strijd hebben deelgenomen, die zijn uitgetrokken en een voor de gehele gemeente.

28 Dan zult gij van het deel der krijgslieden, van hen die uitgetrokken zijn, als belasting voor den Heer heffen: een van de vijfhonderd, van mensen, runderen, ezels en kleinvee.

29 Van hun helft zult gij dit nemen en als gave aan den Heer aan den priester Eleazar geven.

30 En van de aan de Israelieten toegewezen helft zult gij een stuk uit de vijftig nemen, van mensen, runderen, ezels, kleinvee, van al de dieren, en dat geven aan de Levieten die de plichten waarnemen aan des Heeren tabernakel.

31 Mozes en de priester Eleazar deden zoals de Heer Mozes bevolen had.

32 De roof nu, hetgeen over was van wat het krijgsvolk buitgemaakt had, bedroeg: kleinvee, zeshonderd vijf en zeventig duizend;

33 runderen, twee en, zeventig duizend;

34 ezels, een en zestig duizend;

35 voorts mensen, namelijk meisjes die nog geen gemeenschap met een man gehad hadden, in het geheel twee en dertig duizend.

36 De helft, het deel van hen die ten strijde waren uitgetrokken, bedroeg dus: kleinvee driehonderd zeven en dertig duizend vijfhonderd,

37 en de belasting daarvan voor den Heer was zeshonderd vijf en zeventig;

38 runderen, zes en dertig duizend, en de belasting daarvan voor den Heer twee en zeventig;

39 ezels, dertigduizend vijfhonderd, en de belasting daarvan voor den Heer een en zestig,

40 mensen, zestienduizend, en de belasting daarvan voor den Heer twee en dertig zielen.

41 En Mozes gaf de belasting, de gave voor den Heer, aan den priester Eleazar, zoals de Heer Mozes bevolen had.

42 Van de helft die den Israelieten ten deel viel, die Mozes van de mannen die den tocht hadden medegemaakt had afgenomen--

43 die helft voor de gemeente bedroeg: kleinvee, driehonderd zeven en dertig duizend vijfhonderd;

44 runderen, zes en dertig duizend;

45 ezels, dertigduizend vijfhonderd;

46 mensen, zestienduizend--

47 van die helft die den Israelieten ten deel viel nam Mozes het bepaalde, een van de vijftig, van mens en vee, en gaf die aan de Levieten die de plichten waarnamen aan 's Heeren tabernakel, zoals de Heer Mozes bevolen had.

48 Toen traden de legeraanvoerders, de oversten van duizend en van honderd,

49 op Mozes toe en zeiden tot hem: Uw dienaren hebben het getal opgenomen der krijgslieden die ons toevertrouwd waren, en niet een van hen wordt gemist.

50 Daarom brengt ieder van ons als gave voor den Heer wat hij gekregen heeft: een gouden voorwerp, armketen, armband, zegelring, oorring, of halssieraad, om verzoening voor onszelven voor 's Heeren aangezicht te bewerken.

51 Toen namen Mozes en de priester Eleazar dat goud, al die kunstvoorwerpen, van hen aan;

52 en het goud dier gave die zij voor den Heer hieven was bij elkaar zestienduizend zevenhonderd vijftig sikkelen. Dit kwam van de oversten over duizend en over honderd.

53 De krijgslieden hadden ieder voor zich buit gemaakt.

54 Mozes en de priester Eleazar namen dat goud van de vorsten over duizend en honderd aan en brachten het in de tent der samenkomst, om de Israelieten bij den Heer in gedachtenis te houden.