Leidse Vertaling 1912/1994 | Book List

Navigation


 

Numeri 35

1 De Heer sprak tot Mozes in de vlakte van Moab, aan den Jordaan bij Jericho:

2 Beveel den Israelieten dat zij aan de Levieten enige steden uit hun erfelijke bezitting tot woonplaatsen geven; ook zult gij een weidegrond rondom die steden aan de Levieten geven.

3 Die steden zullen hun tot woonplaatsen dienen, en de daarbij behorende weidegrond zal zijn voor hun vee, hun dieren en al hun levende have.

4 De weidegrond dier steden die gij den Levieten geven zult zal van den stadsmuur af naar buiten naar alle kanten duizend el groot zijn.

5 Gij zult buiten de stad afmeten: aan de oostzijde tweeduizend el, aan de zuidzijde tweeduizend el, aan de westzijde tweeduizend el, en aan de noordzijde tweeduizend el, en de stad in het midden. Dit zal hun de weidegrond dier steden zijn.

6 Wat de steden betreft die gij den Levieten geven zult, gij zult hun de zes vrijsteden geven, die gij zult aanwijzen opdat daarheen de doodslager vluchte, en daarbij zult gij twee en veertig andere voegen.

7 In het geheel zullen de steden die gij den Levieten zult geven acht en veertig in getal zijn, elke stad met haar weidegrond.

8 En van die steden die gij van de bezitting der Israelieten zult geven zult gij een groot aantal nemen van een groten stam en een klein aantal van een kleinen stam; ieder zal naar gelang van de uitgebreidheid van zijn erfdeel dat hij ten erve gekregen heeft van zijn steden aan de Levieten geven.

9 De Heer sprak tot Mozes:

10 Spreek tot de Israelieten en zeg hun: Wanneer gij, den Jordaan overtrekkende, het land Kanaan ingaat,

11 zult gij enige steden aanwijzen die u tot vrijsteden zullen dienen, en daarheen zal de doodslager vluchten die bij ongeluk iemand verslagen heeft.

12 Die steden zullen u dienen tot een vrijplaats tegen den bloedwreker; opdat de doodslager niet sterve voordat hij ten gerichte voor de gemeente gestaan heeft.

13 De steden die gij geven zult zullen u, zes in getal, tot vrijsteden dienen;

14 drie daarvan zult gij aanwijzen in het Overjordaansche en de drie andere in het land Kanaan: vrijsteden zullen zij zijn.

15 Voor de Israelieten, alsmede voor den vreemde en den opgezetene in uw midden, zullen die zes steden tot vrijplaatsen dienen; opdat daarheen ieder vluchte die bij ongeluk iemand verslagen heeft.

16 Maar indien hij hem met een ijzeren werktuig heeft geslagen zodat hij gestorven is, dan is hij moordenaar, en een moordenaar moet ter dood gebracht worden.

17 Indien hij hem met een uit de hand geworpen steen, zo groot dat iemand daarmede kan gedood worden, getroffen heeft zodat hij gestorven is, dan is hij moordenaar, en een moordenaar moet ter dood gebracht worden.

18 Of indien hij hem met een in de hand gehouden houten voorwerp waarmede iemand gedood kan worden geslagen heeft zodat hij gestorven is, dan is hij moordenaar, en een moordenaar moet ter dood gebracht worden.

19 De bloedwreker zal den moordenaar om het leven brengen: wanneer hij hem aantreft zal hij hem ombrengen.

20 En indien hij hem uit haat stiet of uit moedwil iets op hem wierp en hij ten gevolge daarvan stierf,

21 of hij sloeg hem uit vijandschap met de hand zodat hij stierf, dan moet hij die hem verslagen heeft ter dood gebracht worden: een moordenaar is hij; de bloedwreker zal den moordenaar om het leven brengen, wanneer hij hem aantreft.

22 Maar indien hij hem onvoorziens, zonder vijandschap, heeft gestoten of zonder opzet enigerlei voorwerp op hem heeft geworpen;

23 of hij heeft een steen waardoor men gedood kan worden zonder het te zien op hem doen vallen zodat hij stierf, terwijl hij geen vijand van hem was en hem geen leed heeft willen doen;

24 dan zal de gemeente richten tussen den doodslager en den bloedwreker volgens de genoemde verordeningen.

25 De gemeente zal den doodslager tegen den bloedwreker beschermen en doen wederkeren naar de vrijstad waarheen hij gevlucht is; daar zal hij blijven tot den dood des hogepriesters, dien men met de heilige olie gezalfd heeft.

26 Maar indien de doodslager te eeniger tijd de grens der vrijstad waarheen hij gevlucht is overschrijdt,

27 en de bloedwreker vindt hem buiten het grondgebied zijner vrijstad, dan zal de bloedwreker den doodslager doodslaan, zonder daarmede bloedschuld op zich te laden;

28 want in zijn vrijstad moet hij blijven tot den dood des hogepriesters. Na den dood des hogepriesters mag de doodslager terugkeren naar het land waarin zijn bezitting ligt.

29 Deze bepalingen zullen u tot rechtsinzettingen zijn, ook voor uw nageslacht, in al uw woonplaatsen.

30 Als iemand een mens verslagen heeft, dan zal de bloedwreker den moordenaar doden op verklaring van meer dan een getuige; een getuige zal niet volstaan om aan iemand het doodvonnis te doen voltrekken.

31 Maar gij zult geen losprijs aannemen voor het leven van een moordenaar die des doods schuldig is; want hij moet zeker ter dood gebracht worden.

32 Ook zult gij geen losprijs aannemen om iemand naar een vrijstad te laten vluchten en om hem weder in het land te laten wonen voor den dood des hogepriesters;

33 opdat gij het land waarin gij woont niet bezoedelt. Want het bloed bezoedelt het land, en voor het land wordt geen verzoening bewerkt van het bloed dat daarin vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft.

34 Zo zult gij u wachten voor verontreiniging van het land waarin gij woont en in welks midden ik woon; want ik, de Heer, woon te midden der Israelieten.